Valerius de Saedeleer is uitsluitend een landschapschilder. Al zijn doeken gelijken op deze boomgaard. Zij zijn van een onthutsende eenvoud: een stuk hemel, een stuk land. De voorgrond is uitgewerkt tot het kleinste detail, de achtergrond suggereert een weidse uitgestrektheid. Er is iets wat op ons toekomt: het oneindig kleine; en iets dat zich van ons verwijdert: het oneindig grote. Geen personages. De stilte. De trage, onmerkbare ontkieming van de aarde en de voelbare groei van de bomen. De ruimte in al haar majesteit, de tijd in zijn gestage voortgang.

En dat is alles. Het is alles wat De Saedeleer, de schilder van één enkel landschap, van een enkel doek, ons zegt en steeds herhaalt. Maar dat éne doek volgt alle wisselingen van de natuur. Het daagt met de morgen, zet zich vast met de middag, verglijdt met de avond; het ondergaat de seizoenen, de winterse kou, het lentelijk ontwaken, de zomerse zwaarte, de moeheid van de herfst. Hier, in een vredige boomgaard, loopt de winter naar zijn einde. Over de grond verspreidt zich het beloftevolle dons van de lente; in de sombere hemel begint een gouden schijn te gloren. Maar laten wij ons niet vergissen. Deze wisselingen worden door de schilder gezien als een vaste, bestendige aanwezigheid, vormen die terugkeren dag na dag, jaar na jaar, eeuw na eeuw. Het is telkens de vereeuwiging van een moment.

Niet zo onmiddellijk is De Saedeleer tot deze vereenvoudigde, boeiende, ja betoverende uitbeelding van het landschap gekomen. Het ging geleidelijk en, zoals hij zelf verklaard heeft, dank zij zijn verblijf in het landelijke Sint-Martens-Latem.

Wij beginnen nu stilaan te weten dat Latem voor de kunstenaars een ongewoon avontuur is geweest. Dààr, niet ver van Gent, aan de luie meanders van de Leie, in de groene bosjes, die destijds nog groener waren dan nu, hebben sinds 1880 een tweehonderdtal kunstenaars verbleven, beeldhouwers, schilders, musici, schrijvers, grote en kleine, beroemde, onbekende en miskende of mislukte, en zij hebben er hun œuvre geheel of gedeeltelijk geschapen. Wij weten dat Latem in België is wat Laren geweest is voor Nederland, Barbizon en Pont-Aven voor Frankrijk, een honk, een oord van kameraadschap, meditatie en schepping.

De ruimte in al haar majesteit, de tijd in zijn gestage voortgang.

Nochtans zou het verkeerd zijn van een Latemse school te spreken, een school in de betekenis van een groep kunstenaars die allen op dezelfde wijze werken, die, als zij schilders zijn, er een gemeenschappelijke manier van tekenen op nahouden, met gelijkaardige onderwerpen, kleuren en vormgeving, die in het spoor zouden lopen van een leider, een soort van leermeester en voorbeeld. Neen, dat is met de Latemse groep niet het geval. De tien à vijftien kunstenaars die er beroemd zijn geworden hebben allen een eigen en meestal duidelijk afgelijnde persoonlijkheid. Zo ook De Saedeleer als hij zijn artistieke rijpheid bereikt heeft.

Wanneer hij zich te Latem vestigt, hoewel hij dan aardig naar de veertig gaat, heeft hij zijn weg nog niet gevonden. Hij is een opgewekt, luidruchtig man, een brok natuur, een soort van Rubeniaanse Silenus, een kolos, - honderd veertig kilo! - met een gezicht als Socrates en leeuwemanen. Hij is een rusteloze, een zwerver, bestendig in geldnood. Hij verhuist van stad naar dorp, van zolder naar krot en verwekt overal schandaal door zijn vrijmoedige taal, zijn afkeer van conventies, zijn revolutionaire ideeën. Hij noemt zich niet alleen een socialist op het ogenblik dat het socialisme een schande is, maar verdedigt anarchistische theorieën, en verklaart een volgeling te zijn van de gebroeders Reclus en van Bakoenin. - In de grond een gouden hart, steeds bereid om het weinige dat hij soms bezat met zijn vrienden te delen.

Vóór zijn Latemse tijd weet hij niet goed waar hij als kunstenaar heen wil. Zonder overtuiging, hoewel niet onhandig, schildert hij banale anekdoten. Soms slaafs nabootsend in de trant van het platste realisme, soms spelend met oppervlakkige lichteffecten als een schoolse impressionist. Een ogenblik doet hij zich voor als een volgeling van Frans Courtens en schildert hij als deze laatste onvaste, slordig afgelijnde vormen.

De weg naar Latem is voor hem in zekere zin de weg naar Damascus. Is het de milderende invloed van de Latemse omgeving ? Of het contact met het ruwe maar gelaten leven van te lande ? Alleszins wordt deze geweldenaar een zachtaardig man. De mens en de kunstenaar evolueren in semi-religieuze zin. Zijn sociale opvattingen benaderen die van Tolstoi, een mengsel van collectivistische geest en christelijke zachtmoedigheid, terwijl zijn vroeger zo verwilderde kunst nu begint te spreken van toewijding en liefde voor het vak, en van een diepe eerbied voor de natuur en voor de onontkoombare wetten die het leven regeren.

Hij wordt de belijder en haast de propagandist van de onderwerping aan de natuur, van de serene levensaanvaarding. Deze overtuiging zal voortaan zijn kunst beheersen en bezielen. De Saedeleer is een artiest die bij de aanvang beschikt over een ingeboren vaardigheid in het schilderen, maar er niet het juiste gebruik van kan maken. Zodra zijn wereldvisie vaste vorm aanneemt kan hij zijn begaafdheid doeltreffend aanwenden en opvoeren tot grotere volmaaktheid. 

Valerius de Saedeleer Boomgaard op het einde van de winter

Valerius de Saedeleer, Boomgaard op het einde van de winter, Olieverf op doek, 128 x 149 cm, gesigneerd en gedateerd onderaan rechts: Valerlus de Saedeleer 1908, Stadhuis van Aalst

De 'Boomgaard op het einde van de winter' illustreert de nieuwe en definitieve oriëntering van De Saedeleer. Als hij dat boek schildert heeft zich wat men zijn bekering zou kunnen noemen reeds vier jaar voltrokken. Hij beschikt nu over al zijn middelen; zijn stijl - sommigen zouden zeggen zijn formule - staat vast.

Deze stijl of formule verschilt vrij sterk van de kunst die de schilders uit die tijd nastreven en die door de kunstliefhebbers wordt bewonderd en aangemoedigd.

Het is de tijd van de helle kleuren, en De Saedeleer schildert in donkere toonaard. De mode wil de zon en licht en in de landschappen van De Saedeleer is het somber weer, met een zwaarbewolkte, zelfs onweerachtige hemel. De mode wil al wat snel en zenuwachtig is, schetsmatig en briljant, en De Saedeleer gaat traag te werk, bedachtzaam, met precieuze lijnen.

Met uiterste zorg prepareert hij nu zijn doeken, met onvermoeibaar geduld tekent hij elke tak en twijg van zijn bomen.

Ten slotte keert hij zijn tijd de rug toe, hij hervat een in onbruik geraakte techniek, wil een anachronisme zijn. Het is zijn opzet iets terug te vinden van de techniek der Vlaamse Primitieven, van wie hij het meesterschap heeft kunnen bewonderen op de grote expositie te Brugge 'Van Van Eyck tot Bruegel' en waarover zijn vriend, de dichter Karel van de Woestijne, ook een van Latem, een geestdriftige studie heeft geschreven.

Naar het voorbeeld van de 'Primitieven' schuwt hij van nu af alle improvisatie, en laat hij niets meer aan het toeval over. Ook verloochent hij zijn vroegere werken, vernietigt ze zelfs zoveel mogelijk. Met uiterste zorg prepareert hij nu zijn doeken, met onvermoeibaar geduld tekent hij elke tak en twijg van zijn bomen. Hij kan zijn schilderij onderbreken en urenlang nadenken over de wijze waarop hij het zal afwerken. Hij kiest zijn kleuren één voor één met uiterste omzichtigheid en plaatst zijn verf met onvoorstelbare traagheid op het doek.

Tegen die prijs verkrijgen zijn werken hun densiteit. Want bij de minste verslapping van zijn waakzaamheid bedreigt hem het gevaar van kilte en schematisme, een gevaar dat hij bij het einde van zijn loopbaan niet altijd zal zoeken te vermijden. De soberheid van zijn idee die tot uiting komt in de soberheid van zijn compositie bedreigt zijn werken met een al te ver doorgedreven vereenvoudiging. Zijn 'Boomgaard op het einde van de winter' behoort tot de schilderijen waarin hij deze gevaarlijke klip kon omzeilen. De oneindige vlakte, een aarderug, die zich uitstrekt achter het fijne bomengordijn op de voorgrond is zwaar van vruchtbaarheid en ontwakende kiemkracht, - terwijl iedere boom voor onze ogen een eigen vorm aanneemt en geen ogenblik wegdeemstert tot enig onpersoonlijk teken. De schilder is erin geslaagd in zijn intimiteit door te dringen, zijn essentie te vatten, hem aan te raken in zijn fijnste geledingen, met hem mee te leven. Iedere boom is als een duidelijk onderscheiden personage, op wonderbare wijze uit de grond opgestaan, zich lavend aan de vochtigheid van de hemel, en aandachtig bezig met de trage groei van zijn cellen.

Alhoewel het aandeel van de beschrijving in de kunst van De Saedeleer groot is en soms - het dient gezegd - zelfs gevaarlijk overweegt, alhoewel de keuze van het thema zeker niet uitsluitend bepaald is door picturale motieven, toch worden deze laatste zelden verwaarloosd en mag gezegd worden dat De Saedeleer meestal in een zuiver schilderkunstige taal, als een ervaren vakman, een fijn colorist en aandachtig bouwheer van koude en warme tonen, van licht en schaduw, van effen vlakken en vernuftig lijnenspel, uiting geeft aan de grote en constante ontroering die het substratum is van zijn hele œuvre. 

Download hier de pdf

Valerius de Saedeleer - Boomgaard op het einde van de winter