Het is de vierde maal dat een schilderij van James Ensor in Openbaar kunstbezit wordt voorgesteld. De vorige keren werd reeds voldoende en terecht klemtoon gelegd op de artistieke waarde van het werk van deze kunstenaar. Walter Vanbeselaere noemde hem zelfs 'een door de goden uitverkorene' met een 'uitverkorenheid, van geniaal begaafde, op zichzelf al een wonder'; Vanbeselaere had het voorts over 'de wichelroede van de tovenaar Ensor, die weet dat hij wonderen verrichten kan' in 'de roes van een uitzonderlijke begenadiging'.
James Ensor - De intocht van Christus te Brussel
1887-88: in Oostende een periode van sociale onlusten en stakingen, wat Ensor van nabij meemaakte. Zelfs Leopold II ontvluchtte zijn lievelingsoord, de politie schoot op het volk, er vielen doden. Het schilderij 'De intocht van Christus te Brussel' is misschien wel een duidelijke illustratie van de complexiteit van wat Vanbeselaere ook nog de 'Ensoriaanse psyche' noemde.
Ensor had in het begin weinig succes met zijn schilderijen. Hij voelde zich miskend en misprezen, hij snakte naar aanvaarding en erkenning. In 1887 stierf ook zijn vader, de enige die van bij het begin in hem geloofde. Ensor ging zich in verscheidene werken identificeren met de figuur van Christus, als de bespotte idealist en de mislukte anarchist. Ensor had klaarblijkelijk geen benul van de valsheid en het bedrog van dit zogenaamde idealisme en anarchisme.
ledereen in Vlaanderen en Nederland kent wel dat verhaal uit het Nieuwe Testament over Jezus Christus, die eerst door de Joden op een ezel, als een koning, in Jeruzalem werd onthaald, maar kort daarop door de Romeinse bezetter zou zijn gekruisigd; Jezus Christus wordt door sommigen als zoon van god beschouwd.
Later zal blijken dat Ensors identificatie met Jezus Christus - zogezegd op grond van dan nog zogenaamde morele en sociale waarden - louter gebaseerd was op individuele frustraties, gewoon omdat hij als kunstenaar niet snel genoeg door het kunstmilieu werd aanvaard. Een soort sociaal engagement ten aanzien van het tijdsgebeuren zal achteraf eveneens blijken hoofdzakelijk een compensatie te zijn geweest voor dit eigen burgerlijk bekrompen individualisme, een vals engagement dus.
In 'De intocht van Christus te Brussel' wilde Ensor kritiek leveren op kerk, leger en staat, op het hele burgerdom; het is een satire, een groteske, een parodie. Volgende interpretatie is niet ondenkbaar: dat Ensor als ontgoochelde en miskende kunstenaar enkel en alleen maar bitter spotte met én het socialisme én Jezus Christus, dat hij dus noch in het eerste noch aan het tweede geloofde.
Op een spandoek en banieren staan teksten. Een van die teksten luidde oorspronkelijk 'Vive Anseele et Jésus'. Welnu, deze zin werd later weggeschilderd, later, toen Ensor beroemd begon te worden, en een grote retrospectieve tentoonstelling kreeg in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (1929), toen hij in de adelstand werd verheven (1930). In 1931 werd te Oostende zijn monument opgericht, hij kreeg tentoonstellingen in Parijs, Londen en de Verenigde Staten. In 1933 kreeg hij de onderscheiding van het erelegioen.
Gesteld dat 'De intocht van Christus te Brussel' een plastisch getuigenis zou zijn van een authentieke en kritische levenshouding, dan heeft de kunstenaar deze achteraf geruild voor arrivisme en succes.
De 'Ensoriaanse psyche': voor mijn part een dubieuze psyche.
De discussie is open.
James Ensor, Oostende 1860 - Brussel 1949.
James Ensor, schilder, etser en tekenaar werd te Oostende geboren op 13-4-1860 en overleed te Brussel op 19-11-1949. Hij was de zoon van een Engelse vader en een Vlaamse moeder. Ontving zijn eerste opleiding in zijn geboortestad; bezocht nadien de Brusselse Academie, om daarna spoedig zijn eigen weg te gaan. Daar hij zijn tijd vooruit was ondervond Ensor pas enige erkenning op het einde van de vorige eeuw, terwijl zijn eigenlijke beroemdheid in binnen- en buitenland slechts van na 1918 dagtekent. Zijn jeugdwerk (1876-78) omvat een aantal marines; werkelijk belangrijk wordt zijn c:euvre vanaf 1878, datum waarop hij o.m. 'De dame met de wipneus' vervaardigde, gevolgd door een groot aantal schi'lderijen, tekeningen en etsen. Alle te zamen maken zij zijn zgn. donkere periode uit, impressionistisch getint, somber van kleur en sfeer, zwaar van materie en met veelvuldig gebruik van het paletmes. Na 1884 verminderde zijn produktie, werd zij helderder van kleur en dunner van materie. Ook de onderwerpen veranderden en omvatten veelal geraamten, maskers en grijnzende tronies: een bizarre, fantastische wereld, ironisch en vaak karikaturaal. De tekening in grillig, de toets licht en de kleur trillend. Het is opvallend dat onder de ruim 130 van Ensor bekende etsen er niet minder dan 114 ontstonden tussen de jaren 1886-99, vrij algemeen beschouwd als de topperiode van zijn kunstenaarschap. In zijn zoeken naar de weergave van het soevereine licht schijnt - Ensor de etsnaald op te nemen waar de geesteszieke H. De Braekeleer haar vallen laat. Doch dat geschiedt met subtieler grafisch inzicht dan bij zijn grote voorganger. Daarvan getuigen tal van stemmige natuurtaferelen, al dan niet anekdotisch gestoffeerd en zijn infernale fantasieën. In beide gevallen is hij dan ook de voorloper geweest van belangrijke graveurs van een volgende generatie als J. De Bruycker en W. Vaes. In 1888 vervaardigde hij zijn reusachtig doek 'De intrede van Christus te Brussel', werk dat zowel door zijn visie als door zijn plastische opvatting van bijzondere betekenis is. Naast deze reeks visionaire doeken schilderde Ensor er nog een aantal andere die eerder bij zijn donkere periode aansluiten. De laatste tientallen jaren van zijn leven hield hij zich nog enkel sporadisch met schilderen bezig: een eerder zwakke herhaling van zijn vroeger werk.
Literatuurlijst
- Het grootste gedeelte van de Ensorbibliografie bevindt zich in: H. de France, Bibliographica Belgica, 53, Brussel, 1960;
- H. De Mayer, in: Nationaal biografisch woordenboek, Paleis der Academiën, 1964;
- Fr.-Ciaire Legrand, Ensor eet inconnu, La renaissance du livre, 1971.