Al decennialang houdt het werk van James Ensor Oostendenaar Xavier Tricot bezig. Die studie is uitgegroeid tot een ware passie die hem gelukkig meer plezier dan hoofdbrekens bezorgt. De nieuwe bijgewerkte versie van Ensors oeuvrecatalogus waarmee hij net vóór het begin van het Ensorjaar uitpakte weerspiegelt zijn gedrevenheid, zonder te vervallen in storend gedweep. Sinds de vorige uitgave, meer dan vijftien jaar geleden, zijn een aantal werken opgedoken, vooral uit de jeugdjaren, ook hier en daar een werk uit de glansperiode vóór 1900, andere bleven onvindbaar. Elke medaille heeft haar keerzijde, zodat er ook twijfelachtige gevallen definitief uit de lijst geschrapt werden. Met enige fierheid kan de auteur stellen dat alle gelokaliseerde schilderijen - de overgrote meerderheid dus - in kleur zijn afgebeeld. Een zwart-wit foto in het boek wijst bijgevolg op werk dat ofwel vernield werd [het museum van Oostende werd in 1940 zwaar gebombardeerd] ofwel onvindbaar is. Het voedt de hoop dat het werk in kwestie nog ooit eens zal opduiken. En zo is het inderdaad verlopen. Het boek ligt pas goed en wel in de winkelrekken of Tricot wordt opgeroepen om één van de werken die hij enkel van oude foto’s kende te komen identificeren. Blijdschap om het teruggevonden verloren schaap, frustratie omdat de gegevens in het boek in dat concrete geval tekort schieten, dus in een volgende druk moeten aangevuld worden. C’est la vie.
Het lijvige boek is echter meer geworden dan het obligaat werkinstrument voor al wie zich over het oeuvre van Ensor buigt, en dat dankzij de uitgebreide biografie die de eigenlijke lijst voorafgaat. Meestal is dit één van de gebruikelijke ingrediënten in een catalogus. De auteur heeft er echter een boeiend werkstuk van gemaakt. Geen duffe opeenstapeling van data en feiten, maar een rijkgeschakeerd portret van Ensor als kunstenaar en als mens. Het had zonder twijfel als een op zichzelf staande studie kunnen gepubliceerd worden. Het siert Tricot dat hij dat niet gedaan heeft. Al te vaak werd de biografie van de meester geschreven aan de hand van hetgeen hij over zichzelf verteld heeft. Hier worden ook andere bronnen aangeboord: de brieven uiteraard, maar ook de getuigenissen van wie met hem omging in goede en kwade dagen. Collega’s, bewonderaars, jaloerse stadsgenoten, gefrustreerde concurrenten, buitenlandse toevallige bezoekers, intimi of verre getuigen, zij komen allemaal aan het woord. Voor het eerst komt de plaatselijke pers naast het artistieke milieu aan het woord. Fraai is het niet altijd, wel revelerend. Ensor zelf doet zijn beklag over oneerlijke galeriehouders, bekrompen juryleden die hem voor de zoveelste keer afgewezen hebben, terwijl die of die wél een kans krijgt. Dan zijn er de jeremiades over zijn gezondheid, over miskenning, over zijn isolement, over het verstikkend familiaal cocon. Het gekende liedje. Tot plots ook zijn eigen kleine kantjes belicht worden: zijn gierigheid, zijn gefleem, zijn zelfingenomenheid. De ene herinnert zich zijn genialiteit, de andere zijn achterbaksheid, een ander noemt hem innemend of kwetsbaar. Nu eens zien wij de schuchtere eenzaat, dan weer de briljante en spitse redenaar. Wat spijtig dat wij bij de citaten de oorspronkelijke Franse originele teksten moeten missen. Ensors taal zit even vol spetterende vondsten als zijn schilderijen. Op één voetnoot stak het toch echt niet.
Dàt vat vol tegenstrijdigheden is James Ensor, die wij aan het werk zien in onaangepaste ateliers, in het ouderlijk huis, later in de souvenirwinkel van zijn oom. Xavier Tricot heeft zoveel mogelijk foto’s van Ensor in zijn atelier bijeengebracht. Wat een contrast tussen de gedreven jongeman op zijn rommelige zolder nokvol schilderijen en maskers en het oude heertje aan zijn harmonium tussen al die kunstig opgestelde schilderijen, met enkele zelfportretten prominent op de voorgrond. Het zegt veel over die dubbelzinnigheid die altijd zijn doen en laten gekenmerkt heeft.