In 2010 is het 150 jaar geleden dat James Ensor geboren werd in Oostende. Het Museum of Modern Art in New York - zonder meer het belangrijkste museum voor moderne kunst in de hele wereld - organiseerde in 2009 met veel succes een grote retrospectieve tentoonstelling (die vervolgens doorreisde naar het Musée d'Orsay in Parijs). De tentoonstelling behoort niet alleen tot de 20 bestbezochte tentoonstellingen van dat jaar maar werd ook door de vereniging van Amerikaanse kunstcritici uitgeroepen tot de beste 'historical show' van 2009. Voor de conservators van het MoMA is Ensor natuurlijk geen onbekende. In de canon van de moderne Westerse kunst bekleedt hij naast kunstenaars als Odilon Redon, Henri de Toulouse-Lautrec, Ferdinand Hodler of Edvar Munch al lang een belangrijke plaats. James Ensor behoort met René Magritte en Paul Delvaux tot de moderne Belgische kunstenaars met de grootste internationale reputatie - al is de kritische waardering voor het werk van ieder van hen niet altijd even groot. Het werk van Ensor is bijzonder gevarieerd en daardoor niet op dezelfde wijze herkenbaar als dat van Delvaux of Magritte.
Ensor is in de eerste plaats werkelijk een uitzonderlijk colorist. Hij was gedurende de eerste vijf jaar van zijn carrière ook een van de grote negentiende-eeuwse realisten. Van 1876 tot 1885 was Ensor een radicale aanhanger van het pleinairisme (de openlucht schilderkunst), of het realisme als een doel op zich. Niemand heeft zoals Ensor, vervolgens, het licht als een bron van mystificatie onderzocht. Geïnspireerd door Rembrandt, Redon, de Franse impressionisten en de symbolisten gaat Ensor van 1885 tot omstreeks 1890 het licht gebruiken als een emotioneel geladen bestanddeel van het beeld. Maar de meest opvallende realisaties leverde hij natuurlijk als schilder van hilarische maskerades en groteske persiflages. Voor Ensor is het masker een instrument van een expressionistisch demasqué: hij onthult de ware boosaardige en lachwekkende aard van de mensheid.