Voor de vorm en de proporties van potten kunnen enkel algemene richtlijnen worden verstrekt, die evenwel nooit in wetten kunnen gegoten worden, maar die stoelen op een gedegen ervaring en op een directe waarneming.
- De uiteinden van een lijn vragen veel aandacht; het midden vindt zelf zijn weg.
- Lijnen zijn krachtvelden en de punten waar ze veranderen of mekaar kruisen zijn de belangrijke accenten.
- Vertikalen groeien, horizontalen betekenen rust, diagonalen wijzen op verandering of wisseling.
- De rechte en de kromme lijn, vierkant en cirkel, kubus en bol zijn de basiselementen die de potter met klaar concept in een ritmische vorm verwerkt.
- Gebogen lijnen zijn schoonheidsaccenten, hoeken geven kracht.
- Een smalle voet verleent charme, een brede stabiliteit.
- Beproefde vormen stralen een rustige zekerheid uit; overdrijving schaadt meer dan een te geringe inbreng.
- Technische beheersing is een middel, geen doel.
Maar Japanners denken er blijkbaar 'poëtischer' over na, meer vanuit een welhaast lijfelijke ervaring van hun omgang met keramiek. Hamada vertelt in die geest bijvoorbeeld over zijn ervaringen met glazuur, maar hij gaat daarbij dieper dan de laag transparante kleur op de huid van de pot. Hij dringt door tot de essentie van de pot zelf. Mijn ervaringen met glazuur en met decoratie lopen parallel aan deze met kalligrafie. De beste kalligrafen schrijven niet met de punt van het penseel en ze vormen onbewust de letters in een boeiend mooie vorm.
Een kalligraaf werkt pas echt goed als hij schrijft vanuit de bovenarm, zo dicht mogelijk bij het hart. Aldus kun je aan het resultaat zien of hij het werkelijk graag deed en op dat moment gelukkig was. De vorm van het geschrift, of zelfs een schriftfout hebben dan weinig betekenis; het te lezen alleen geeft een fijn gevoel... Zo ook groeit een pot van binnenin.
Een pot heeft 'lichaam' en 'kleren'. Het lichaam is de naakte vorm, die slechts door heel weinig potters als van eerste betekenis wordt behandeld; doorgaans menen zij dat de 'kleren', de opmaak, de decoratie alles kunnen redden; maar lichaam en kleren moeten een volkomen eenheid vormen, zij moeten samen gedacht en aangevoeld zijn.
Hoe 'poëtisch' men enerzijds tegen aardewerk aan kan denken; hoe volmaakt een pottenbakker anderzijds ook zijn métier moge beheersen, - in de pottenbakkerij blijft steeds toch dat irrationele element meespelen dat de mens maar nauwelijks in de hand kan houden, namelijk dat het vuur zó eigendunkelijk op de klei en het glazuur van een pot kan gaan inwerken dat het steeds toch even afwachten wordt...
Het technisch kunnen en de ervaring van de potter kunnen nog zo gedegen zijn, toch blijft het stapelen, het stoken en het openen van de oven een avontuur dat vele kunstenaars met grote spanning tegemoet zien. Hij neemt alle mogelijke voorzorgen; het bereide aardewerk ziet er foutloos uit, de stapeling kan niet verbeterd worden. Zijn vuur is klaar om de gewenste temperatuur te halen en de nodige tijd te behouden, waarna voor de langzame reductie van de hitte ook alles gereed is.
In theorie kan niets mislopen, maar de oven en zijn inhoud houden niet steeds rekening met de door de mens berekende wetmatigheid. Een oven uitladen kan zowel reden zijn tot hoge jubel als tot de diepste ontgoocheling. Als het baksel meevalt zweeft de potter op vleugels, hij neemt zijn werkstukken ter hand, gelukkig met zijn kunde en talent, en niet minder omdat alle onberekenbare factoren in zijn voordeel zijn uitgevallen.
Als de oven brandt zijn ze niet om aan te spreken, kunnen ze niet slapen.
Ik ken er die de hele nacht bij het ronkende vuur in het werkhuis rondhangen, ze kunnen toch niet slapen, en ze luisteren bevreesd of de droge tik van een splijtende pot niet te horen is.
De Japanners brachten kleine brandoffers aan vóór de oven want ze geloofden vast in de ovengeesten, die erg willekeurig in hun domein omsprongen. Er zijn Westerlingen die nu nog in navolging van het Oosten dit bijgeloof aankleven, en kaarsen branden...
De spanning is soms zo hevig en de ontgoocheling zo groot, dat een paar mislukte ovens na mekaar een potter moreel kunnen vernietigen.
De Noorse Kari Christensen schrijft mij: 'Ik heb thans geweldige ideeën voor nieuwe vormen en glazuren. Dat alles moet nu uitgewerkt worden en ik hoop dat het laatste proces, het bakken, goed zal verlopen. Maar in dit werk heb ik geleerd ontgoochelingen te aanvaarden, te incasseren, en toch niet op te geven. De opwinding en de nieuwsgierigheid halen steeds de bovenhand, en lieten mij toe als keramist mentaal te overleven... Eén volledig geslaagd kunstwerk, dat helemaal aan je verwachtingen beantwoordt, kan honderd gebroken en misbakken stukken doen vergeten. Dit kan alleen als je van een pot verlangt dat hij méér is dan een pot !'.
Toen de jonge, geweldige Michael Cardew in 1923 in St Ives een oven opende, beviel hem de inhoud niet; hij gooide woest alle baksels één voor één, met een brede zwaai over zijn rug in de Stennack-rivier... Het prangendste aspect is wel dat je als keramieker kan blijven tobben over de vraag: wat is er mis gegaan ? De oven heeft zijn mysteries die hij nooit verklaart.