In zijn voortreffelijke catalogus van de meubelcollectie van het Rijksmuseum te Amsterdam verwijst de bekende Nederlandse meubeldeskundige Th. H. Lunsigh Scheurleer, teneinde de wetten en gebruiken van een middeleeuws meubelmakersambacht in de Nederlanden te illustreren, naar wat men weet over het schrijnwerkers- en timmerliedengilde van de Vlaamse kunststad Brugge. De inrichting van het oude Brugse meubelmakersbedrijf is immers vrij goed bekend dank zij een niet meer zo recente, in 1909 verschenen studie van A. Van de Velde. Wat deze publikatie echter enigszins verouderd en onvolledig maakt is de relatief beperkte aandacht, die er aan de bewaarde produktie wordt besteed, en vooral het gebrek aan een uitvoerig stijlkundig en esthetisch overzicht ter zake.

De grondige kunstgeschiedenis van het Brugse meubel dient nog geschreven te worden. Overigens zou het zeer groot aantal meubelstukken dat in de oude Brugse kerk- en kloosterinrichtingen bewaard is gebleven, een nieuwe synthese ruimschoots rechtvaardigen, te meer daar verschillende instellingen zich ook te Brugge door de tegenwoordige antiekrage van veel verzamelaars laten verleiden om tersluiks - ten overstaan van de openbare instanties - het een of ander oud meubel tegen grof geld van de hand te doen. In de mate van het mogelijke waken het Brugse stadsbestuur en zijn museumdirectie erop dat het lokale meubelpatrimonium ter plaatse zou blijven. Zij trachten sommige te koop gestelde stukken voor het stedelijk kunstindustrieel museum, het welbekende Gruuthuse te verwerven. Zo heeft dit museum enkele jaren geleden een belangrijke reeks kunstwerken gekocht die door het Brugse klooster der Zwartzusters op de markt werd gebracht. Tot die aanwinsten behoorden twee prachtige barokke kasten, die de stoffering van het Gruuthusemuseum in belangrijke mate verrijkt hebben.

Anoniem, Barokke pronkkast

Onbekend kunstenaar, Barokke pronkkast, (tweede helft 17de eeuw), Eikehout, 216 x 129 x 78 cm, niet gesigneerd, niet gedateerd, Gruuthusemuseum, Brugge  

De verder besproken en hierbij geïllustreerde pronkkast maakt deel uit van de stedelijke aanwinsten uit het klooster der Zwartzusters. Het is een der mooiste produkten van het Brugse 17de-eeuwse meubelbedrijf, dat ondanks het economische verval van de stad waar andere Noord- en Zuidnederlandse centra hun 'gouden eeuw' beleefden, toch nog tot luxueuse scheppingen in staat bleek te zijn. Het lijkt erop dat de Brugse kunstnijverheid, in een periode van materiële achteruitgang is blijven teren op de vroegere ambachtelijke tra- dities, en het daaraan als het ware verplicht was in de nieuwe stijlen van het ogenblik nog kwaliteitswerk af te leveren. Zo mag men spreken van een reële nabloei van de Brugse tapijtweverij, geelgieterij, edelsmeedkunst en meubelmakerij in de 17de eeuw, kunstdiciplines die onvoldoende bestudeerd werden en daardoor tot dusver niet naar waarde werden geschat.

Weliswaar lijkt het Brugse barokmeubel niet zo verfijnd als het Antwerpse, dat in de 17de eeuw Europese beroemdheid genoot. De Brugse meubelproduktie was vooral op de plaatselijke behoeften afgestemd en derhalve ietwat meer provinciaal dan wat in de ateliers van de Rubensstad werd gerealiseerd. In het eerder conservatieve Brugge bleef men hoofdzakelijk aan het stevige, traditionele eikehout gehecht, waar men elders voor huismeubelen meer en meer aan de mode van de exotische houtsoorten had toegegeven. Het Brugse barokmeubel, dat evenzeer als in andere centra onder invloed van de dynamische vormprincipes van de barokke stijl werd uitgevoerd, schijnt vooral op een uitgebreide versiering met decoratief en figuratief beeldwerk afgestemd te zijn.

Dit meubelwerk vertoont niet altijd de allerbeste kwaliteit en evenmin de fijnste vakkennis. Profane en godsdienstige motieven werden zeer dikwijls tot één iconografisch geheel verstrengeld, zoals het ook bij deze pronkkast uit het Gruuthusemuseum het geval is. Van het Brugse barokmeubel in het algemeen ten slotte kan gezegd worden dat het dikwijls uitmunt door zijn uitvoerige plastische bewerking, hetgeen ook al een uiting is van de 17de-eeuwse zucht naar overvloed en weelde.

Zou men daarom van de hier besproken kast niet kunnen gewagen als van een echte 'meubelsculptuur', en niet van een 'meubel' zonder meer ? Naast het Gruuthusemuseum kan, onder de publiek toegankelijke Brugse instellingen, ook nog het Sint-Janshospitaal en het klooster van de Potterie worden aanbevolen, aan wie met de Brugse meubelkunst wil kennis maken.

De volbarokke pronkkast der Brugse Zwartzusters, nu in het Gruuthusemuseum, zou ook de kast met de 'Vier jaargetijden' mogen heten.

 In het midden van de met grillig verstekwerk beklede deuren, is telkens door een personage in half-verheven beeldhouwwerk één van de vier seizoenen afgebeeld. Van links boven naar rechts onder herkennen we de lente, zomer, herfst en winter. Iedere jaargetijdefiguur is bovendien temidden van dat verstekwerk in een floraal opgevatte cartouche opgenomen. De verticale stijlen, die deze deuren flankeren en scheiden, vertonen religieuze figuren. De over de twee verdiepingen van de kast doorlopende zijstijlen bezitten tweemaal drie godsdienstige kariatiden in hoogreliëf.

Zij dragen Ionische kapitelen en rusten op consoles van dubbele voluten, die onderaan overgaan in weelderige druiventrossen. Aan de onderkant lopen al die rijk plastisch bewerkte stijlen op een leeuwenklauw uit. De drie kariatidefiguren van de bovenkast stellen van links naar rechts de H. Petrus, Christus met de wereldbol en de H. Paulus voor. De drie kariatidenfiguren van de onderkast beelden de drie Goddelijke Deugden uit: van links naar rechts, de Hoop, de Liefde en het Geloof. De typisch barokke kap van deze Brugse 'Vier Seizoenen'-kast bestaat uit een sterk geprofileerde kroonlijst met drie mooie verkroppingen in het verlengde van de stijlen, en onderaan een gelijkaardig verkropte architraaf, met tussen beide een zogenaamde arabeskendecor, dat bovendien tussen het sierlijke rank- en bladwerk van dit typisch renaissancepatroon met speelse, naakte putti gevuld is. Het arabeskendecor van de lade loopt door op de twee kastzijwanden, die overigens in vlakgehouden panelen bewerkt zijn. Vooraan rust het geprofileerde en eveneens verkropte voetstuk op twee zogenaamde bolpoten.

De 17de-eeuwse pronkkast uit het Gruuthusemuseum is dus niet alleen een prachtig voorbeeld van de Brugse meubelnijverheid uit vroegere tijden, maar ook een les over barokke meubelarchitectuur en -compositie. De vakkundige constructie van dit uitbundig gedecoreerde meubel getuigt meteen van gedegen Vlaamse stielkennis en barokke 'design'.

Literatuurlijst

  • A. Van de Velde, De ambachten van de timmerlieden en de schrijnwerkers te Brugge, hun wetten, hun geschillen en hun gewrochten van de 14de tot de 19de eeuw, Gent, 1909.
  • V. Vermeersch, Catalogus van de tentoonstelling 'Aanwinsten 1965', Stedelijk Museum, Brugge, 1966, p. 16-17.
  • V. Vermeersch, Gids Gruuthusemuseum, Brugge, 1969, p. 59-60.

Download hier de pdf

Anoniem - Barokke pronkkast