Jan zonder Vrees, tweede hertog van Bourgondië uit het huis van Valois, graaf van Vlaanderen, van Artesië en van Franche Comté, oudste zoon van Filips de Stoute en van Margaretha van Male, werd geboren te Dijon op 28 mei 1371. De 12e april 1385 - hij voert dan de titel van graaf van Nevers en is niet eens volle veertien jaar - huwt hij met Margaretha, dochter van Albrecht van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland. In 1404 volgt hij zijn vader als hertog van Bourgondië op en in 1405 erft hij van zijn moeder de graafschappen Vlaanderen, Artesië en Franche Comté. Aldus wordt hij binnen de tijdspanne van één jaar vorst over een territorium dat aanzien wordt als het machtigste van het toenmalige West-Europa. Hij sterft een gewelddadige dood onder de hand van zijn vijanden, die hem op 10 september 1419 vermoorden op de Yonne-brug van Montereau.
Anoniem Vlaams Meester - Portret van Jan zonder Vrees
Het onderhavige portretje toont ons de hertog op middelbare leeftijd, halflijfs voorgesteld en het lichaam in driekwart naar rechts gekeerd. Hij heeft de handen over elkaar gelegd en laat ze rusten op de bovenplank van een bidstoel. Zijn kleding is kostbaar, hoewel uiterst sober voor zijn tijd, waarin pronkzucht, kleurigheid en extravaganties allerhande de mode bepaalden. Hij draagt een nauwe, op het lichaam geconfectioneerde houppelande van zwart laken, hoog gesloten rond de hals en met matig wijde mouwen, die een weinig zakvormig van de pols naar de elleboog uitlopen. Kraag en manchetten zijn van marterbont. Van de cotte, die hij als onderkleding draagt, is nauwelijks iets te zien: enkel de aanzet van de hevig-rode pofmouw en de polsband in geribbeld, goudkleurig satijn. In de split van de bontkraag vermoedt men, meer dan men ze kan zien, een uit meerdere schakels samengestelde gouden ketting. Het omvangrijke, oosters uitziende hoofddeksel, is gevormd uit de traditionele kaproen, die met de gezichtsopening op het hoofd is gezet. Het schoudermanteltje is daarbij gefatsoeneerd tot een grote, los geplooide tulband en wordt samengehouden door de lange lamfer, die eromheen is gewonden. Op het zwart van deze tulband schittert een zwaar juweel, bestaande uit een robijn en vijf grote parels in een gouden vatting. De bidstoel is omhangen met een wapenkleed. Het is geschuind en draagt in de linker helft een aantal gouden lelies, in de rechter helft drie gouden banden (waarvan er slechts twee zichtbaar zijn), de beide motieven op een veld van azuur. Daarover hangt aan een lint, samengesteld uit vakken van zilver en keel, een klein schild met een leeuw van sabel op gouden veld.
De identiteit van de hertog wordt niet - zoals vaak het geval is voor historische figuren - door een opschrift op het schilderij aangeduid. De vereenzelviging van de geportretteerde met Jan zonder Vrees kon echter gemakkelijk aangetoond worden, door de pas beschreven wapens. De drie heraldische symbolen zijn inderdaad herkend. Het eerste: gouden lelies en gouden banden op een veld van azuur, is het wapen der Valois. Zilver en keel, de componenten van het tweede motief, vormen de kleur van het 'moderne' Bourgondië, dit is: het Bourgondië onder het bestuur der Valois. Het derde - hoeft het gezegd? - is het blazoen der Vlaamse graven. De beide familiewapens, gecombineerd met de kleuren van Bourgondië, laten slechts één gevolgtrekking toe: de geportretteerde is een lid uit het huis der Valois, die in een persoonlijke unie het hertogdom Bourgondië en het graafschap Vlaanderen bestuurt. Een vergelijking van het onderhavig paneeltje met de geïdentificeerde portretten van de Bourgondische hertogen, bracht dan zeer vlug aan het licht dat de voorgestelde persoon enkel Jan zonder Vrees kon zijn.
Draagt het werkje geen enkele geschreven aanduiding nopens de afgebeelde persoon, zo vindt men er ook nergens enige aanwijzing op betreffende de auteur, of de datum van ontstaan.
Zich baserend op de leeftijd van de hertog, zoals men dacht die van het portret te kunnen aflezen, plaatste men lange tijd het ontstaansjaar rond 1415. Het werk is echter uitgevoerd volgens een type dat pas in de dertiger jaren in zwang komt. Daarom aanvaardt men thans dat het postuum geschilderd werd naar een verdwenen origineel. Hoe dat origineel er heeft uitgezien is natuurlijk niet meer te bepalen. Men mag echter aannemen dat het in menig opzicht van de hier besproken versie afweek. Het is haast zeker dat het in profiel was geschilderd en het moet niet noodzakelijk naar rechts hebben gekeken. Misschien was het slechts een buste, hoewel het niet uitgesloten is dat de hertog toch reeds halflijfs was voorgesteld. Men kan er zich enigszins een idee van vormen aan de hand van het in het Louvre bewaarde portret van Jan zonder Vrees, geschilderd door een anoniem kunstenaar uit de Frans-Vlaamse School van het begin der 15e eeuw, en dat hierbij in de kleine reproduktie is afgebeeld.
Op de vraag naar de auteur kwamen de vorsers oorspronkelijk niet tot een eensluidend antwoord. Zich steunend op het onmiskenbare talent waarmee het werk is uitgevoerd en op de levensechte indruk die de geportretteerde maakt, werd onvermijdelijk aan de grootste meesters gedacht. De enen zetten het op naam van Hubert van Eyck, anderen kenden het toe aan zijn broer Jan en sommigen vernoemden Rogier van der Weyden als de mogelijke auteur. Het werkje mist echter de penetrante visie, de overtuigend-trefzekere penseeltrek, de vloeiende lijnvoering, die in de stukken van deze meesters telkens weer opvallen. Het persoonlijk-artistieke en virtuose moment, dat de echte kunstenaar in zijn werken bereikt, is de auteur van dit portret vreemd gebleven. Terecht ziet men er daarom thans een werk in van een anoniem schilder, naar de stijl verwant aan van der Weyden, en die misschien als helper in Rogiers atelier werkzaam was. Hij zou het werk gemaakt hebben rond het midden der 15e eeuw.
Al is dit portret dan niet te rekenen tot het œuvre van een der grootmeesters der Vlaamse Primitieven, het is daarom niet minder interessant. Het is ontegensprekelijk knap van uitvoering, al bemoeilijken talrijke kleine overschilderingen een juist oordeel. Het is sterk geconstrueerd in zijn pyramidale opbouw en het heeft distinctie door de geraffineerde harmonie der sobere kleuren. De rozige oker van aangezicht en handen licht zuiver op tegen het zachte bruin van de pelsen kraag en de manchetten, en contrasteert helder tegen het doffe zwart van het bovenkleed. Het tere blauw van de strakke achtergrond zindert fel tegen de sombere vlek van de scherp omlijnde gestalte, waar, midden in het zwart, het heftige rood van de mouw der cotte broeierig gloeit en waarin het giftige geel, op de polsband en op het wapenkleed, als met schitterende lichtschilfers over het geribde oppervlak rimpelt. Wellicht trancheren het geel en het rood wel iets te hevig in de harmonie van gedempte tonen, zodat ze de blik van de beschouwer haast onweerstaanbaar van het gelaat wegtrekken en naar beneden voeren. Dit dient men echter niet direct als een zwakheid in de kleurencompositie te beschouwen. Veeleer beantwoordt zulks aan de bedoeling van de kunstenaar, die, door de aandacht op het wapenkleed te vestigen, de beschouwer de identiteit en de hoge status van de geportretteerde kenbaar maakt. Wat op het eerste gezicht onbeholpen lijkt is dus in feite een weldoordacht compositieëlement.
Van een portret verwacht men vanzelfsprekend in de eerste plaats dat het gelijkend is. Van een goed portret verwacht men echter ook dat de kunstenaar zich niet beperkt heeft tot een nuchtere beschouwing van zijn model, om dit in een volkomen objectiviteit weer te geven. Men stelt als eis dat hij uit de tekens van gelaat, houding en gebaren de taal van het karakter laat spreken.
Over de gelijkenis kan men zich, vijf en een halve eeuw na het overlijden van de uitgebeelde persoon, natuurlijk nog bezwaarlijk uitspreken. Men kan enkel vaststellen dat de onderhavige voorstelling volledig aansluit bij de andere ons overgeleverde portretten van Jan zonder Vrees, hoewel deze allemaal in meerdere of mindere mate onderlinge verschillen vertonen.
Over de psychologische benadering kan men zich, ook na verloop van een zo grote tijdspanne, gemakkelijker uitspreken, zij het niet zonder enig voorbehoud wegens het gevaar voor interpretatie.
Op het krachtig gemodelleerde gelaat schijnen in het zachte spel van licht en schaduw uiteenlopende karaktereigenschappen in mekaar te vervloeien. De sterke, vooruitspringende neus, de krachtige, scherpe kin en de dunne lijn van de samengeknepen lippen getuigen van wilskracht en starre onverzettelijkheid. Deze hardheid wordt echter onmiddellijk verzacht door de diepe plooi bij de mondhoek, waarin een beginnend spotlachje trilt, dat een superieure minachting voor alles en iedereen verraadt. Vanonder de halfgeloken oogleden glijdt de blik naar een onbestemd punt in de verte, daarbij als het ware wantrouwend elk contact met de beschouwer vermijdend. Kleine zenuwrimpeltjes in de ooghoek en de nauwelijks merkbaar opgetrokken neusvleugel verraden de inwendige onrust van de hertog. Dezelfde karaktereigenschappen stralen trouwens uit de ganse figuur met de fiere houding van de gestrekte rug, het hautain gebaar van het geheven hoofd, de suggestie van isolement in de gesloten omtrekslijn, waarbinnen de figuur gevangen schijnt, het nerveuze spel der spitse vingers.
Hij vertrouwde niemand en daarom was hij altijd gewapend onder zijn kleren'. Wanneer we in die karakterisering de grootmoedigheid veeleer begrijpen als een wens vanwege de auteur, die zijn lofprijzingen beloond hoopt te zien, en we vervangen haar door hooghartigheid, een eigenschap waarvan de hertog bij talloze gelegenheden blijk gaf, dan valt op hoezeer de beoordeling van de schrijver convergeert met de uitbeelding van de schilder. Al kan men zich dan slechts in voorzichtige termen over het portret uitspreken, dit kan men bij deze vaststelling toch wel bevestigen: het werk beantwoordt ongetwijfeld aan het beeld dat men zich rond het midden der 15e eeuw van deze beruchte hertog had gevormd.