Onze grote musea voor schone kunsten hebben het niet altijd gemakkelijk. Ze erfden een infrastructuur uit de negentiende eeuw die niet beantwoordt aan de verlangens van een hedendaags museumbezoeker. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen blijft niet bij de pakken zitten en opende zopas acht volledig vernieuwde tentoonstellingszalen.
KMSKA - Verplaatsen in publiek
Het is goed het uitzicht van de zalen te wijzigen
Musea voor schone kunsten moeten investeren in cafetaria's, restaurants, aanpassingen voor rolstoelgebruikers en ondertussen hun eigen verzameling zo goed mogelijk bewaren en tentoonstellen. Bovendien zitten ze verwikkeld in de strijd voor de aandacht van de cultuurliefhebber die overdonderd wordt met aanlokkelijke tentoonstellingen die lang niet allemaal door musea worden gemaakt. Tijd dus voor een tegenoffensief. Misschien moeten musea niet zover gaan als winkels en restaurants die om de haverklap hun interieur opfrissen, maar een herschikking en herinrichting van een collectie heeft ook te maken met de manier waarop we naar kunst kijken en hoe we kunst beleven. De vroegere conservator van het KMSKA Gilberte Gepts verwoordde het zo: "Het is goed in een museum werken te verplaatsten, het uitzicht van de zalen te wijzigen, de verzamelingen aan te passen aan wisselende smaken, inzichten en waarderingen inzake beeldende kunst. Mettertijd wordt het kritische oordeel aangescherpt en naarmate de terugblik ruimer wordt is het makkelijker het goede van het minder goede te scheiden."
Met de mijmering van haar vroegere conservator opende het KMSKA enkele weken geleden niet minder dan acht volledig vernieuwde tentoonstellingszalen. Nico Van Hout, begeleidde als conservator de renovatiewerken. "In 2003 hebben we de afdeling 'Ensor en de modernen' op de benedenverdieping opnieuw ingericht. Nu is de tweede fase afgerond en tijdens een derde fase in 2007 en 2008 komen de zalen van de zestiende eeuw en de monumentale Rubenszalen aan bod." De herinrichting start bij het binnenkomen waar de geschiedenis van de collectie uit de doeken wordt gedaan. Musea ontstaan niet zomaar en de context van een verzameling krijgt meer en meer aandacht. Vanwaar komen de kunstwerken, hoe zijn ze in het museum beland en wat is hun onderlinge relatie?
De oudste kern van de huidige museumcollectie gaat terug tot het Sint-Lucasgilde. In de schoot van deze groepering van Antwerpse kunstenaars die reeds in de veertiende eeuw bestond, wordt in 1663 op initiatief van David Teniers de Jonge de Academie voor Schone Kunsten gesticht van waaruit later het museum ontstond. Na woelige jaren met de Franse bezetting en de val van Napoleon zal pas in 1890 het huidige museum worden gebouwd.
Het verhaal van de liefhebber
Wie na de inleiding over het museum naar links gaat, komt in de zalen terecht die nog moeten gerenoveerd worden, alhoewel sommige enige tijd geleden al werden herschilderd. "Ik stond nooit helemaal achter de toenmalige kleurkeuze," vertelt Nico Van Hout. De blauwgrijze tinten doen de kunstwerken niet echt uitkomen. "Voor deze renovatie zijn we in zee gegaan met de interieurarchitecte Gilberte Claes. Zij koos een licht kleurenpalet dat de kunstwerken beter doet uitkomen." Eerst verwijderde het museum het oude muurtextieL Die was op verschillende plaatsen gescheurd. Nadien kregen de muren een nieuwe tint. Het kleurenpalet behoort tot de zandsteentinten, het verkleint een beetje de reusachtige ruimten van het Koninklijk Museum. Wie het verschil ziet tussen de blauwe kleur van de zalen die nog moeten gerenoveerd worden en van de huidige kleuren kan alleen maar hopen dat men snel alle zalen zal herverven.
Het verhaal van de lokale liefhebbers
De nieuwe opstelling is niet louter chronologisch opgevat en evenmin thematisch. Sedert 1925 streefde het museum naar een quasi-encyclopedisch overzicht van nationale en scholen en artistieke stijlen, alsof de museumzalen hoofdstukken uit een handboek kunstgeschiedenis illustreren. Het probleem van vele collecties is dat ze eerder arbitrair groeiden. Er zijn legaten, erfenissen uit het verleden en aankopen door een hele schare conservators. De verzameling van het KMSK weerspiegelt niet de Europese kunstgeschiedenis noch de geschiedenis van de beeldende kunsten in Antwerpen. De collectie vertelt eerder het verhaal van de lokale en regionale 'liefhebbers' sedert de zestiende eeuw. "Het is een probleem waar vele musea mee worstelen en een aantal grote musea voor kunst van de twintigste en eenentwintigste eeuw hebben daarom gekozen voor een thematische presentatie van de museumverzameling, kriskras doorheen de tijd. We hopen dat zo'n voorstelling overeenstemt met de beleving van zowel de ervaren als de onervaren museumbezoeker," vertelt Nico Van Hout terwijl hij de deur opent naar de volgende zaal.
Hier hangt een ensemble van de wereld en de wensdromen van de burger. Stadsgezichten van Abel Grimmer, kerkinterieurs van Pieter Neefs en Hendrik Cornelisz. Van Vliet. De werken hangen aan een dwars opgestelde muur die een kabinetsfeer oproept in de enorme tentoonstellingszalen. Een citaat aan de muur van Ludovico Guicciardini evoceert de wereld en de welstand van de burger: "Nergens ter wereld zijn vreemdelingen in hun handel en wandel zo vrij als in Antwerpen en trouwens in heel de Nederlanden; met het gevolg dat hier een wonderlijk allegaartje huist, mensen van allerlei slag en nationaliteiten." (Antwerpen, 1567).
Hoe het begon
De toenmalige schepenen van het Antwerpse stadsbestuur op het einde van de negentiende eeuw hadden de grote nieuwe musea in het buitenland bezocht en kwamen tot verschillende voorstellen. "Het museum te verdelen in grote zalen voor grote schilderstukken en in kleine zalen voor kleine panelen; de schilderijen volgens de scholen of de tijdvakken te rangschikken, het stelsel van dakramen in het nieuw museum van Wenen over te nemen; te verwarmen met heet water bij middel van verwarmingsplaatsen in het midden der zalen en door sofa's verborgen; de zalen voor de tentoonstelling van schilderijen te bevloeren met vochtwerende plankenvloeren."
Voorrang aan het kunstwerk
Nieuw is ook dat negentiende-eeuwse en zeventiende-eeuwse werken door elkaar hangen en zo treffend illustreren hoe de schilderstraditie van generatie op generatie wordt doorgegeven. Ook de vroegere lelijke plastieken stroken op de kaders waar de titel van het schilderij en de naam van de kunstenaar op stonden en die dateren uit de jaren 1970 werden verwijderd. Achter de dwarse wand opnieuw een citaat. Deze keer uit de boedelinventaris van Frans Francken I uit 1616. Aan de muur een evocatie van zo'n kunstkamer: lijst tegen lijst. De werken zijn zo opgehangen en gekozen dat je het verhaal op verschillende niveaus kan lezen. Een museumgids heeft hier tal van mogelijkheden om een boeiend verhaal te vertellen en de kijker kan ook meer zien dan alleen de som van alle schilderijen. "Ook de audiogids hebben we uitgebreid, want met de nieuwe opstelling tonen we een aantal werken die vroeger in het depot verscholen zaten," onderlijnt de conservator terwijl we alweer naar een volgende zaal gaan met landschappen.
Welke regels zijn er eigenlijk om al die schilderijen op te hangen? "Meestal hangen we de werken ongeveer 160 cm hoog (gemeten van het midden van het schilderij), wat een ideale kijkhoogte zou moeten zijn. Dan proberen we de onderste rand nog wat te richten op de belendende schilderijen." De samenstellers van de nieuwe presentatie zijn ook voortdurend op zoek naar wat volgens hen publiekslievelingen gaan worden. Schilderijen waarvoor de mensen gaan terugkomen en waar ze naar op zoek gaan. Schilderijen als IJsvermaak van Jan Griffier of De arbeider van een navolger van Adriaan Brouwer.
De volgende zaal is veel donkerder geschilderd maar hier staan dan ook de witte marmeren beelden uit de negentiende eeuw. Een bijzonder beeld is Diana van Josuë Dupon. Het is een mooi voorbeeld van chryselefantijne beeldhouwkunst (ivoor gecombineerd met edele metalen). Om de rijkdommen van Congo-Vrijstaat te promoten stelde de overheid gratis ivoor ter beschikking van de beeldhouwers. De beelden rusten op subtiele sokkels die je de indruk geven dat de standbeelden zweven. Ze werden speciaal voor elk beeld ontworpen en passen in de volledige herschikking en vernieuwing.
De laatste zaal van de vleugel is Het Salon. Deze zaal is een evocatie van een negentiende-eeuws salon. Talloze schilderijen vullen de wanden van onder tot boven en alle mogelijke onderwerpen krijgen er een plaats. "We hebben aan de ene kant de vrouw als onderwerp in verschillende gedaanten en aan de andere kant de man," aldus de conservator, die hier ook een nieuwe publiekslieveling hoopt te creëren met een schilderij van Jan Verhas.
Tussen de Rubenszaal en de zijzalen van het museum ligt een kleinere zaal waar olieverfschetsen en bozzetti (voorbereidende olieverfstudies voor schilderijen en kleimodellen voor beeldhouwwerken) zijn te bewonderen. Het gaat over ontwerpen voor religieuze kunst zoals altaarstukken, kerkbeelden en grafmonumenten en ontwerpen voor prinselijke en burgerlijke opdrachten. Nico Van Hout besluit: "Dergelijke voorafgaande studies werden vroeger niet noodzakelijk beschouwd als 'kunstwerken'. Omwille van hun virtuositeit, eigenhandigheid en frisheid namen kunstkenners ze toch op in hun verzamelingen."
De vernieuwers hebben nu de smaak te pakken en hopen zo snel mogelijk de afdeling van de vijftiende en zestiende eeuw aan te pakken en nadien het heiligdom van de Rubenszaal. In elk geval is dit een zeer geslaagde herschikking. Subtiel, helder en intelligent. Tegenover het nieuwe architectuurgeweld van sommige andere musea krijgen de kunstwerken hier de grootst mogelijke aandacht.