In 1916 ontmoetten Van Doesburg, Van der Leck en Mondriaan elkaar voor het eerst. Alle drie de kunstenaars waren in 1916 toe aan het autonoom gebruik van vorm en kleur, alle drie pasten zij vorm en kleur vanaf 1917 op deze wijze toe, zij het vanuit verschillende motiveringen. Voor Mondriaan moeten de decoratieve uitgangspunten van Van der Leck als basis om tot het autonoom beeldend gebruik van vlak, kleur en lijn te komen in feite vreemd zijn geweest, even vreemd als voor Bart van der Leck de theosofische motivering van Mondriaan en Van Doesburg.
In vergelijking met zowel Van Doesburg als Van der Leck mag, dacht ik, gesteld worden dat Mondriaan het eerste van hen de daad bij het woord voegde en schilderijen maakte die geheel uit niet naar natuur verwijzende elementen waren opgebouwd. Het kan zijn dat Van der Leck iets eerder was met het benoemen van een schilderij als 'geometrische compositie' terwijl de daarop voorkomende elementen, hun kleur en rangschikking op het vlak, bijna letterlijk van een eerder schilderij uit hetzelfde jaar (1917) zijn overgenomen. Dit schilderij is een geschematiseerde weergave, in horizontale en vertikale lijnstukken opgelost, van een onderwerp met de titel 'Het uitgaan van de fabriek' (beide schilderijen zijn in het bezit van het Museum Kröller-Müller) waarin het onderwerp nog duidelijk is terug te vinden.
De overgang van Van der Leek in 1917 naar een schematisering van de werkelijkheid door middel van horizontale en vertikale elementen is zo abrupt dat het niet ondenkbaar is dat hij dit, zij het op meer decoratieve wijze geïnterpreteerd, als methode van Mondriaan heeft overgenomen. Wel heeft Van der Leek door zijn toen reeds zeer radikaal kleurgebruik in zijn schilderijen, namelijk zo onvermengd mogelijk rood, geel en blauw op egaal witte ondergrond, zonder twijfel aanleiding gegeven tot experimenten met kleurvlakken op egaal witte ondergrond die Mondriaan in 1917 deed.
Mondriaan hechtte veel waarde aan de zgn. 'primairheid' van de kleuren rood, geel en blauw die hij weliswaar vermengd met de zgn. 'primaire niet-kleuren' wit, zwart en grijs al vanaf 1912, 1913 toepaste. Het heeft tot ongeveer 1926 geduurd voor Mondriaan, maar dan benaderd vanuit zijn eigen wereldbeschouwing, heeft kunnen besluiten tot een zo puur mogelijk gebruik van rood, blauw, wit en zwart.
Daar Van Doesburg op theoretisch gebied de meerdere was van Mondriaan is het niet ondenkbaar dat Van Doesburg aan Mondriaan, vanuit hun wereldbeschouwing, de theoretische motivering voor zijn stap heeft bezorgd. Van Doesburg heeft in de volgende twee jaar echter sterk naar zowel Mondriaan als Van der Leck gekeken; hij schilderde ettelijke composities die direct te herleiden zijn tot schilderijen van Mondriaan en Van der Leck. In het jaar 1918 hebben zowel Van Doesburg als Van der Leck, in tegenstelling tot Mondriaan voor wie de gewijzigde opvatting ten aanzien van kleur en vorm absoluut was, nog thema's die aan een beeld uit de alledaagse werkelijkheid ontleend zijn. Na 1918 komen deze thema's echter bij Van Doesburg niet meer voor, die daarna een steeds meer eigen weg volgt. Van der Leck keert echter terug naar de natuur als bron voor zijn elementen, zij het met behoud van puur rood, geel, blauw, zwart en wit.
Met het hier besproken schilderij van Mondriaan wordt weer eens aangetoond dat voor het bekijken van kunst een kennis van de culturele en theoretische/wereldbeschouwelijke achtergronden absoluut noodzakelijk is om haar goed te kunnen begrijpen. Met het ontstaan van de abstracte schilderkunst, waarvoor dit schilderij in zo'n hoge mate representatief is, schijnt dit feit zich nog nadrukkelijker voor te doen dan voorheen, waar men zich de illusie nog kon getroosten aan de herkenning en waardering van het onderwerp genoeg te hebben.