De titelbladen en de boekillustraties, die Rubens heeft ontworpen, behoren tot de minst bekende aspecten van zijn artistieke bedrijvigheid. Deze vaststelling hoeft ons niet te verwonderen. De zeventiende-eeuwse boeken, waarin men deze naar Rubens' ontwerpen gegraveerde prenten kan vinden, berusten in de rariorakasten van de bibliotheken of in de verzamelingen van bibliofielen en komen derhalve uiterst zelden onder de ogen van het publiek. De eigenhandige tekeningen, die de schilder uitvoerde ten behoeve van de graveurs, kunnen evenmin op grote bekendheid bogen. Zij nemen trouwens geen opvallende plaats in onder de bladen van zijn hand, die bewaard zijn gebleven. Stellig spreken de figuurstudies en de portretstudies in zwart, rood en wit krijt meer tot de verbeelding van de toeschouwer en zijn de snelle krabbels met de pen, waarin Rubens de eerste gedachte voor een compositie neerschreef, veel authentieker.
De ontwerpen voor titelbladen daarentegen zijn minder gemakkelijk te benaderen. Zij zijn immers opgebouwd door middel van een allegorische en symbolische beeldentaal, waarmee de hedendaagse toeschouwer nog slechts in zeer beperkte mate vertrouwd is. Het achterhalen van de gedachteninhoud van een dergelijke compositie vergt dan ook een zekere inspanning, vooronderstelt een bepaalde kennis, niet alleen van het repertorium van symbolen en allegorische figuren, dat de kunstenaar ten dienste stond, doch ook van de context waarin de voorstelling moet worden begrepen. Nu zijn echter voor boektitels de sleutels om de betekenis van het voorgestelde te decoderen, in ruimere mate aanwezig dan dit b.v. het geval kan zijn voor een schilderij met een allegorisch onderwerp, waarvan de oorspronkelijke bestemming niet meer bekend is en dat dus uit zijn verband is gerukt. Deze sleutels vindt men namelijk in de inhoud van het boek, waarvoor de titelprent bestemd was, soms al in zijn titel en in niet zeldzame gevallen in toelichtingen die in de voorrede van het boek te vinden zijn.
Er kan geen twijfel aan bestaan dat Rubens de werken van Justus Lipsius (1547-1606), de befaamde Vlaamse filoloog en filosoof, niet alleen kende maar er ook een grote bewondering voor koesterde. Filips Rubens, de broer van de schilder, was een van de lievelingsleerlingen van de Leuvense hoogleraar geweest. Een schilderij van Rubens, dat kort na de vroegtijdige dood van zijn broer Filips (28.8.1611) tot stand kwam en bewaard wordt in de Galleria Pitti te Florence, toont Lipsius aan tafel zittend en een passage uit een boek verklarend aan zijn twee discipelen Filips Rubens en Jan van de Wouwer. De schilder heeft links achteraan zichzelf rechtstaande uitgebeeld. Boven Lipsius' hoofd ziet men in een nis een marmeren kop van Seneca, de Romeinse filosoof wiens stoïcijnse leer Lipsius in overeenstemming met het christendom had trachten te brengen. Twee elementen uit dit schilderij zijn ook in Rubens' meer dan twintig jaar later ontworpen titelblad voor Lipsius' Opera Omnia aanwezig: het portret van Lipsius en de kop van Seneca.
De filoloog is hier echter niet als levende persoon uitgebeeld, doch als een beeltenis die, aangebracht is boven een soort vensteropening, die met een rustiek gewelf afgedekt is en geflankeerd wordt door twee hermenbeelden van Tacitus en Seneca. Het portret van Lipsius is gevat in een lauwerkrans met twee linten en draagt zijn spreuk 'Moribus Antiquis' (naar oude zeden). Daarboven staat een olielamp met twee bekken, die twee allegorische vrouwenfiguren verlichten, die boven op de reeds genoemde hermen gezeten zijn.
Hun namen, Politica en Philosophia, zijn door eigenhandige inscripties van Rubens aangegeven. Politica, de Staatkunde, is een jonge vrouw met een burcht op het hoofd en de wereldbol en het roer, symbool van het bestuur, in haar armen. De Wijsbegeerte daarentegen is een oude vrouw. Zij houdt in de armen het leeuwenvel en de knots van Hercules (vermoedelijk een toespeling op de legende van Hercules die op de tweesprong het smalle pad van de Deugd koos), en twee boeken met op de snede de woorden Stoica en Constantia. Die twee vrouwen symboliseren de twee hoofdthema's van Lipsius' geschriften. De inscripties verwijzen naar titels van enkele van zijn werken: