Een van de mooiste schilderijen van Rubens, die een tafereel uit het landleven als onderwerp hebben, is dit in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, waarvan de reproduktie thans voor U ligt. 'De Verloren Zoon' aldus is het getiteld in de catalogus. Maar, niet onmiddellijk herkennen wij de figuur uit de parabel in de gedaante van de halfnaakte bedelaar, die in de rechterhoek beneden, neerknielt voor de jonge boerin, die de draf voor de zwijnen uitgiet. De aanwezigheid van die zeugen en hun hongerige, door een hond opgejaagde biggetjes herinnert er ons aan dat de Verloren Zoon, nadat hij zijn vermogen had verbrast, zwijnenhoeder was geworden. In het Evangelie van de H. Lucas lezen wij hierover : 'Nu had hij zo graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de zwijnen eten ; maar niemand gaf ze hem' (15 ; 14-16). Op het nochtans goedmoedig gelaat van de boerin tekent zich nauwelijks enige verwondering, veeleer onverschilligheid af ; maar de boer bekijkt de bedelaar met achterdocht en met een grimmige blik.
Het is duidelijk dat het bijbels onderwerp eerder bijkomstig is in dit schilderij, waarop het uitzicht van de stal en de bedrijvigheid die er heerst in de eerste plaats de aandacht van de toeschouwer opeisen. 'Rubens heeft in dit werk al zijn liefde gelegd voor het landelijk leven en het tafereel in gulden licht gedrenkt. Het is de strijd tussen de stervende dag en de naderende avond die reeds schuilt in de diepten van de stal...' (A.H. Cornette). De ossen zijn reeds van de akker teruggekeerd en rusten in hun beschot achter de stalpalen of koestaken, in het midden van het schilderij. Daarboven bevindt zich op de verdieping een zolder die tot slaapplaats dient voor een van de stalknechten. Op de plankenvloer ligt zijn reiszak nog, naast een wan en een hoenderkorf. Op het voorplan links staan twee paarden, een grijs en een bruin, onrustig te trappelen. Een stalknecht werpt met een vork hooi in de ruif, terwijl een tweede, die het grijze paard zojuist heeft afgetuigd, dit nog schijnt te verzorgen. Het beverige kaarslicht aan de wand werpt een rood schijnsel op het gezicht van die knechten. Een gelijkaardig lichteffect treffen wij ook dieper in de stal aan, in de doorgang tussen de stalpalen en de muur, waar een kromgebogen, oude vrouw, voortsleft, terwijl ze met de hand het pitje van de kaars tegen de tocht tracht te beschermen.