De verering van relikwieën van heilige personen maakte een belangrijk onderdeel uit van het godsdienstig leven van de Middeleeuwen. Kerken en kloosters wedijverden om in het bezit te komen van gewijde overblijfselen, en voor de bewaring ervan werden kostbare reliekhouders gemaakt. Deze komen voor onder verschillende vormen, waarvan het schrijn of relikwieënkastje er een is.
Het reliekschrijn van de Heilige Odilia bestaat uit eikenhouten planken, bijeengevoegd tot een kistje en aan alle zichtbare kanten beschilderd. Oorspronkelijk zag het stuk er anders uit dan nu, want het werd in belangrijke mate verminkt in de 19e eeuw. Men heeft dan aan de onderzijde van elk paneel een boord weggenomen. Het dak bestond vroeger uit twee schuinop-lopende panelen, die op een punt bij elkaar kwamen.
Men heeft ze in de lengte doorgezaagd. Een der panelen vormt nu de twee schuin toelopende zijden van het dak ; van het andere werd enkel een smalle band overgehouden, die thans deze twee zijden verbindt. Dit heeft tot gevolg dat de voorstelling van een der schuine panelen van het oorspronkelijke dak nu over twee tegenover elkaar liggende vlakken verdeeld is, en dat van het andere niet meer uit te maken is wat werd voorgesteld. De zijwanden van het schrijn vertonen wel enkele leemten, maar waar de beschildering niet verdwenen is, komt zij in goede staat van bewaring voor.
Het schrijn was bestemd voor de relieken van de Heilige Odilia die het eigendom waren van het klooster van Kruisheren of Kruisbroeders te Hoei. Het gebeente van Odilia, een der 11.000 maagden die te Keulen gemarteld werden samen met de Heilige Ursula, werd opgegraven in 1278 en overgebracht naar het moederklooster van de orde der Kruisheren te Hoei.