In 1963 werd tijdens de opgraving in het hoofdkoor van de O.-L.-Vrouwekerk te Kortrijk een overwelfd bakstenen graf gevonden dat binnenwerks gemeten 203 cm lang, 68,5 cm breed en 103 cm hoog was. Door een later aangebracht gat in het gemetselde tongewelf kon onmiddellijk vastgesteld worden dat, alhoewel het graf gedeeltelijk met zand en afval opgevuld was, de vier binnenwanden met figuratief schilderwerk versierd waren. Een grote verrassing was dat evenwel niet, want reeds in 1930 was men, tijdens grondwerken, in de Kortrijkse O.-L.-Vrouwekerk op een met figuren geschilderd bakstenen graf gekomen. Daarenboven zijn tientallen dergelijk beschilderde grafkelders gevonden geworden op het grondgebied van het vroegere graafschap Vlaanderen, enkele zelfs daarbuiten.
Nadat het gewelf verwijderd was, werd gepoogd het zware graf in zijn geheel te lichten om het in de kerk te kunnen opstellen. Nadat gebleken was dat dit onmogelijk zou kunnen, werden de vier wanden van elkaar losgemaakt, naar boven gebracht en daar terug tot een geheel samengevoegd. Het -uiteraard ongewelfde - graf staat nu in de kerk opgesteld, naast de toegang tot de sacristi .
Onbekend Meester - Christus aan het kruis
Zoals reeds vermeld, zijn de binnenwanden van het graf beschilderd.
Op de rondbogige oostzijde wordt de Kruisiging uitgebeeld. Aan het geel geschilderde kruis, dat voorzien is van het opschrift inri, hangt Christus ; het gestrekte, met rode omtreklijnen weergegeven lichaam is bekleed met een hoekig uitwaaiend, zwart omlijnd lendendoek. Het hoofd van de Verlosser hangt lichtjes schuin ; de ogen zijn gesloten. Zware, lange nagels doorboren de handen en de gekruiste voeten ; uit de wonden stroomt bloed. Links staart Maria peinzend voor zich uit, de handen opgeheven. Ze draagt een rood kleed en een grijsgroene mantel. Rechts kijkt Johannes naar Christus op, terwijl hij zijn rechterhand naar Hem uitsteekt ; in zijn linkerhand houdt hij een boek. Zijn kledij bestaat uit een grijsgroen kleed en een rode mantel. Christus wordt voorgesteld met een kruisnimbus, Maria en Johannes hebben een gewone nimbus. Naast de tekstband zijn twee kleine roodbruine herkruiste kruisen aangebracht. De voorstelling is van boven niet afgeboord ; onder de figuren komt een zwarte sierband met afhangende halve bolletjes voor.
Op de tegenoverstaande rondbogige westkant is een Christushoofd met een nimbus geschilderd, omgeven door vier rozenkruisen. Het stelt een zg. Veronike - het Heilig Aanschijn of Vera Effigies - voor, waarvan de devotie in de 15de eeuw een hoogtepunt bereikte.
Op de zuidelijke en noordelijke langszijde is telkens een knielende engel afgebeeld die een wierookvat zwaait ; de ketting wordt weergegeven door drie ingegrifte lijnen en grijsgroene penseelstreepjes. Links en rechts van elke engelfiguur is een rozenkruis geschilderd; onder elke engel is een sierband zoals op de oostwand.
Aangezien geen opschrift of zerksteen aanwezig is, ontbreekt elk gegeven voor een nauwkeurige datering van het graf. De stijl van de figuren maakt echter een datering in het midden van de 15de eeuw zeer waarschijnlijk.
De schilderingen zelf geven ons enkele aanwijzingen over de door de schilder gevolgde werkwijze. Op de nog vochtige pleisterlaag tegen de bakstenen, werd een fijne witte verflaag gestreken. Daarna werden, aan de hand van enkele, haast onzichtbare ingegrifte lijnen de bruine, gele, rode of grijsgroene kleuren aangebracht, waarna de zwarte of rode omtreklijnen - soms afwijkend van de ingegrifte tekening - de beschildering voltooiden.
Het graf uit Kortrijk vormt, zoals reeds aangestipt, geen alleenstaand geval. Het behoort inderdaad tot een stilistisch en iconografisch homogene groep geschilderde grafkelders die over gans het vroegere graafschap Vlaanderen verspreid zijn en in hoofdzaak uit de 14de-16de eeuw dateren. Exemplaren zijn nawijsbaar te Brugge, Gent, Aardenburg, Sluis en in talrijke kleine gemeenten. Verder zijn er enkele voorbeelden in de randgebieden Zeeland en Artesië die wel door invloed uit Vlaanderen te verklaren zijn. Enkele zeldzame gevallen zijn zelfs bekend uit het centrum van Nederland en uit Duitsland.
Voor de begrenzing in plaats en tijd is tot op heden geen bevredigende uitleg gevonden. De oudste ons bekende beschilderde graven stammen uit het begin van de 14de eeuw, zonder dat een aanknopingspunt met eventuele oudere voorbeelden nawijsbaar is. Toch was het type in vroegere tijden niet geheel onbekend zoals een 4de-eeuws graf uit Koninksheim in Limburg bewijst. Maar de noodzakelijke tussenschakels schijnen wel te ontbreken.
Naar de stijl te oordelen, volgt deze grafkunst de stijl van de gelijktijdige muurschilderingen en miniaturen, alhoewel hier wel rekening dient gehouden met een zeker volks-traditionalisme in de voorstelling, en onbeholpenheid in de uitvoering die ten dele te wijten is aan de omstandigheden waarin diende gewerkt.
Nadat de metselaar het graf gemaakt had, bleef de schilder maar weinig tijd over om de beschildering uit te voeren. Dat diende dan nog te gebeuren in een slecht verlichte en ongemakkelijk smalle ruimte - een graf van ongeveer twee meter lang en een halve meter breed - waarbij vooral de schildering op de langszijden gevaar liep beschadigd te worden. Aanwijzingen dat de graven vooraf zouden gemaakt zijn, bestaan bij ons weten niet.
Het aantal onderwerpen, waarmee de binnenwanden versierd werden, is tamelijk beperkt. Maar ook hier valt in de loop der tijden een evolutie waar te nemen. Op de westzijde wordt meestal de Calvarie aangebracht ; op de oostzijde is dit in de meeste gevallen een staande of zittende Maria met Kind. Soms, zoals in het geval met de hier besproken Kruisiging, is de schikking omgekeerd, en in dubbelgraven worden de twee manieren samen gebruikt. Op de oostzijde komen wel eens andere onderwerpen voor : een Tronende Christus, een Laatste Oordeel, de Vera Effigies, enz. Op de zijkanten is er een grotere afwisseling van onderwerpen : in veel gevallen zijn het engelen die wierookvaten zwaaien of - veel zeldzamer -engelen met muziekinstrumenten of kaarsen.
Heiligenfiguren komen ook voor, en dit reeds van de 14de eeuw af. Wapenschilden zijn evenmin onbekend, alhoewel dit motief meer voorkomt in de 15de en in de 16de eeuw. In dat laatste tijdperk duiken ook namen en data op. Om de figuren heen worden, uit afkeer voor de 'horror vacui' (Lat., afkeer voor het ledige) allerlei - dikwijls minder verzorgde - decoratieve motieven aangebracht : samengestelde kruisen, bloemen, veellobbige blaadjes, stippen, enz.
Deze grafschilderkunst is, in tegenstelling met bv. de beeldhouwkunst op de Romeinse sarcofagen, niet bedoeld om na de begrafenis nog ooit door een sterveling aanschouwd te worden. Waarom heeft men zich dan toch al die moeite en kosten getroost ? Geen eigentijdse bron licht ons in over de eigenlijke beweegredenen. Houdt de opkomst van de grafschilderkunst in de loop van de 14de eeuw verband met een of andere vorm van devotie ? Heeft de H. Bloedreliek, in de 13de eeuw te Brugge aangekomen, invloed gehad op die middeleeuwse Vlaamse volkskunst waarin de passie-devotie toch wel een voorname rol speelt ? Of is het gewoon de gelovige die de Gekruisigde en zijn Lieve Moeder, waarvan hij thuis afbeeldingen bezat, ook bij zich in zijn laatste rustplaats wenste ? Christus die hem zou oordelen en Maria die voor hem bij haar Zoon ten beste zou spreken. Volgens zijn persoonlijke devotie kon hij daarbij nog zijn lievelingsheiligen of zijn patroonheilige laten afbeelden.
Wat ook de diepere oorzaak mag zijn geweest, deze eenvoudige probleemloze kunst, enkel bedoeld om de doden gezelschap te houden, weet na een eeuwenlang verborgen bestaan nu nog de levenden te boeien en te ontroeren.