Eerst waren dat schilderijen geweest. Maar er was dat gemis. "Die verf alleen was niet tactiel genoeg". Zo was hij tien jaar terug bij de klei beland, en bij die bekers, schalen, en hemelpoortjes die hij in de oven brandt. Maar die mythe van het vuur, die hoogmis van het wachten, die religie van het ambacht ook. die je zo vaak bij andere pottenbakkers vindt - het is niet echt aan hem besteed. En alleen dat maakt hem dus ook al een beetje tot een vreemde eend. Veel meer telt bij hem die drang het dagdagelijkse leven van de mensen binnen te dringen. Met een voorwerp dat zo gewoontjes lijkt en onschuldig - een vaas, een schaal - en dan toch ook een vergiftigd geschenk is. Vanwege dat amorfe dat zich alsmaar meer aan de ogen gaat opdringen, dat vormeloze, die giftige kleuren ook. Hij is een beetje een infiltrant, en querulant, die bij niets vermoedende burgers dingen neerzet die na een tijdje vreemd gaan murmelen. Een hoek alsmaar nadrukkelijker met een vervelend gefluister vullen.
En eerlijk gezegd: wie zou dat van zo een vrolijk manspersoon verwachten? Het is die herinnering aan Kropotkin en Marcuse die in zijn hoofd is blijven hangen, en het anarchisme als vaas vermomd had.
Eigenlijk is hij ook als keramist toch in de eerste plaats een schilder gebleven. In plaats van een vlak doek, beschildert hij nu immers eerst een vlakke plaat klei, en pas dan gaat hij die tot een object verwerken. Hij doet dat door die plaat - al dan niet in stukken verknipt - in een moule te leggen. Die moules kunnen alles zijn, maar meestal gaat het weer om eenvoudige dagdagelijkse voorwerpen. Zo'n typisch massaprodukt: een eetbord, een potje van de tupperware.