'Hier is het dat U werkt, Meester?'
'Ja, inderdaad, altijd hier, nooit elders; zelfs niet in openlucht... In zijn atelier is het dat een kunstenaar moet werken! Daar is het dat hij zich best concentreren kan op het mysterie van het licht...'
De vraag was gesteld geworden door Laenen en de Bendère die met het oog op het boek dat zij over de kunstenaar en zijn werk wilden schrijven, Jakob Smits in zijn atelier op het 'Malvinahof', een oud verbouwde hoeve te Achterbos in de Antwerpse Kempen waren gaan opzoeken en er, na het beklimmen van een wankele trap, de eigenlijke werkzolder waren binnengetreden. Dit gebeurde omstreeks de tijd dat de schilder vermoedelijk ook het te bespreken doek 'Molen in de Kempen' tot stand bracht, d.w.z. in 1923 of kort te voren.
Langs brede ramen en gedoseerd door donkergroene gordijnen dreef het licht deze atelierruimte binnen en vervloeide er tot een dromerig halfduister. Dit zeer speciale licht was het, dat als elementaire aanwezigheid opviel in deze kunstenaarswerkplaats, waarin het precies als 'element' werd behandeld en aangewend. Immers, in dat atelier verder geen gekoketteer met op ezels te pronk staande schilderijen of andere dergelijke artiestenonvermijdelijkheden, maar een ascetische helderheid en een eenvoudige ordelijkheid: schilderijen netjes in meerdere colonnes neergezet met de voorstelling naar de muur gekeerd, hier en daar de onmisbare benodigdheden van de schilder.
Smits had proefondervindelijk een ingenieus systeem opgezet om, door voorhangen en horizontaal op halve hoogte van de vensters opgehangen witte schermen, het licht naar sterkte en inval te regelen en het te richten op de aan de overzijde van het atelier gespannen witte draperieën die het naar het model of op het doek waaraan de meester werkte, diffuus en als het ware ontdaan van zijn ogenblikkelijke toevalligheid terugkaatsten.
Op meer dan één punt was deze ogenschijnlijk onbelangrijke gespreksflits evenals de organisatie en de ambiance van het atelier revelerend voor 's kunstenaars opvattingen en helemaal in eenklank met het grondkarakter van zijn werk: eenvoud, ernst, afstand van alle uiterlijke schijn, onvoorwaardelijke innerlijkheid.
Wie was deze Smits, die zich blijkbaar als een eremijt in volle eenzaamheid had teruggetrokken? Geen Kempenaar, geen Vlaming, maar een rasechte Rotterdammer, die in 1889 als nog jonge man, na een schildersopleiding in zijn geboortestad en te Brussel, een verdere vorming te Munchen, Wenen en Rome, na eerste niet onaanzienlijke officiële successen ook, plots z'n behaaglijke familiale en sociaal-financiële positie vaarwel zegt en naar Achterbos komt, in het landschappelijk toen nog meest zuiver gebleven gedeelte van ons land, als uitzonderlijke inwijkeling dus in ons land dat overigens door de hele kunstgeschiedenis heen doorgaans zelf zijn zonen had uitgezonden. Zonder onderbreking is hij er gebleven tot aan zijn dood in 1928, hard en eerlijk werkend met een volkomen onthechting en onwrikbaar opgewassen tegen de ontberingen van een compromisloos kunstenaarsbestaan, even consequent en waarachtig beleefd als dat van Van Gogh.
De Molen in de Kempen is in de rij der Kempische landschappen van Jacob Smits wat men zou kunnen noemen een samenvattend voorbeeld. Uit wat voorafgaat zal reeds zijn gebleken welke 'geestestrekken' Smits in de ongerepte landelijkheid der Kempen vermochten aan te trekken: de elementaire ongecompliceerdheid van het sobere en soms harde leven op de heide, de duidelijkheid waarmee het kosmische ritme - dag en nacht, de wisseling der seizoenen, de getijden van het menselijk bestaan - er zich in alles manifesteerde, de wezenlijke spontaneïteit waarmee de daar wonende en werkende mensen het aardse en het goddelijke, het dagelijkse en het eeuwige ervoeren.
Jakob Smits trachtte in zijn schilderijen het essentiële, het archetypische, ook van het landschap dat hem inspireerde, te vatten en vast te leggen in voorstellingen waarin niets aan het toeval werd overgelaten. Smits was het type van de traag werkende kunstenaar. In al zijn schilderijen, en heel in het bijzonder dan in die van na de eerste wereldoorlog - in den beginne huldigde hij vooral de brede 'Hollandse' toets - is de stilerende studie van de natuurvormen zeer ver doorgedreven. Aan de basis ligt nog wel steeds het eigenlijk realistisch benaderde natuurbeeld, hetgeen wil zeggen dat aan het herkenbare uiterlijk der mensen en der dingen die Smits op zijn doeken zette, door hem nooit geweld werd aangedaan, nooit geradbraakt omwille van een eventueel verhoogde uitdrukkingskracht. Alleen werd dit uiterlijk gezuiverd, er uit werd gepuurd een op het artistieke plan getild, door 's kunstenaars visie vervormd beeld, terzelfdertijd verheerlijkt en verinnerlijkt.