In het Stedelijk Museum te Brugge bevinden zich hoogst belangrijke schilderijen van de uitnemende Vlaamse meester Gerard David : twee vrij grote Gerechtigheidstaferelen en een triptiek, dat is een uit drie delen bestaand schilderij, waarvan de beide vleugels voor het middenstuk gedraaid kunnen worden. Aan die triptiek, waarvan het middenpaneel de Doop van Christus voorstelt en waarvan de voltooiing omstreeks 1508 mag geplaatst worden, zullen wij onze aandacht schenken. De toeschrijving van dat voortreffelijk werk aan Gerard David wordt thans algemeen aanvaard.
Wij weten met zekerheid wie het schilderij bestelde en de rekening betaalde : het was Jan des Trompes. Deze rijke burger was baljuw geweest (wij zouden nu zeggen commissaris) van de stad Oostende, schepen van de stad Brugge en ontvanger-generaal van Vlaanderen. Omdat hij de schenker of stichter is van het schilderij liet hij zijn portret en dit van zijn gezinsleden aanbrengen op de zijdeuren of vleugels. Dat was toen het gebruik.
Wij mogen niet uit het oog verliezen dat, in die tijd, de schilderkunst in dienst stond van de kerk. Daarom werden personen die hun portret lieten uitvoeren, bijna altijd afgebeeld in het gezelschap van heiligen en als vrome toeschouwers van een godsdienstig tafereel. Omdat deze schilderijen doorgaans aan kerken of kapellen werden geschonken ter versiering van de altaren, werden zij altaarstukken genoemd. De Doop van Christus maakte geen uitzondering op de regel : kort na de dood van Jan des Trompes kwam het kunstwerk terecht in de kapel van de gezworen klerken der Vierschaar, dat zijn de bedienden van de rechtbank, te Brugge.
Op het voorplan van het fraaie middenpaneel staat de hoofdfiguur Christus, naakt met een wit doek om de lenden, in het water van de Jordaan, dat hem reikt tot aan de knieen. Met gevouwen handen, het linkerbeen lichtjes vooruit wordt hij, ietwat toneelmatig, uitgebeeld in het heerlijk kader van een typisch Vlaams rivierlandschap. Rechts op de oever, gekleed met een hemd van kameelhaar en een rode mantel, giet Johannes de Doper, aan wie het altaarstuk is toegewijd, met de hand enkele waterdruppels uit over het hoofd van de Heiland. Johannes knielt hierbij eerbiedig, zoals ook de engel op de andere oever, die gehuld in een koorkap van goudbrokaat met rode kwast, het gewaad van Christus vasthoudt. Boven het bijbels toneel zweeft de H. Geest onder de gedaante van een witte duif en helemaal bovenaan, in een kring van grijze wolkjes verschijnt God de Vader, in borstbeeld, omringd door vier naakte kindertjes.
Op het tweede plan, links, aan de voet van een rots, houdt Johannes zijn prediking voor een twintigtal Joodse toehoorders. Rechts tussen de hoge bomen van een bosje, nogmaals Johannes, ditmaal met drie volgelingen. Hij wijst Christus, die zich op een korte afstand bevindt, met de vinger aan.
Op de achtergrond, voor een steile berg waarop een burcht oprijst, is een stad afgebeeld die beheerst wordt door een vierkante kerktoren met een achtkantige bekroning waarboven een bol staat. Wellicht werd hier de toren van de zogenaamde Jeruzalemkerk van Brugge, nagebootst. Het heuvelachtige lentelandschap met hoog opgeschoven horizon loopt door over de zijdeuren.
Op de linkervleugel wordt Jan des Trompes met zijn patroonheilige Johannes de Evangelist voorgesteld. De linkervleugel vormt de tegenhanger van de rechtervleugel, waarop wij Elisabeth Van der Meersch, de eerste vrouw van de schenker, met vier dochters en de H. Elisabeth van Hongarije, aantreffen.
Gerard David heeft op de buitenzijde der deuren een prachtige tronende Madonna met Kind gepenseeld. Het Kind houdt een druiventros in de linkerhand en buigt minzaam voorover naar de tweede vrouw van de schenker Magdalena Cordier, haar dochter, en haar patroonheilige Maria-Magdalena.