In 2000 kocht de Vlaamse Gemeenschap het archief (1843-1908) van de glazeniers François en Jean-Baptiste Capronnier en gaf het in bewaring aan het KADOC, een interfacultair centrum van de KU Leuven, dat heel veel ervaring heeft met het onderzoek en de ontsluiting van archieven. Dit jaar kwam het Capronnier-archief op de Topstukkenlijst van de Vlaamse Gemeenschap.
Erfgoed opgelicht - Het archief van de glazeniers François en Jean-Baptiste Capronnier
Kwetsbaar erfgoed
De gotische kerken en kathedralen van West-Europa zijn de materialisatie van de spiritualiteit van vele generaties christenen. Elk aspect van de ruimte is doordesemd van symboliek. Het licht, gefilterd door kleurrijke gebrandschilderde glasramen, geeft een mystieke gloed. Hierin ervaart de gelovige de aanwezigheid van God als ‘het Licht in de duisternis’.
Van deze glasramen uit de middeleeuwen en de renaissance, uniek voor de West-Europese cultuur, is maar een fractie bewaard gebleven. Ze behoren tot de kostbaarste stukken van ons erfgoed. Dat we ze vandaag nog in situ kunnen bewonderen – zoals in de Sint-Gummaruskerk in Lier en in de kathedraal van Doornik, in de Sainte-Waudru in Bergen en de Saint-Jacques in Luik, in de kathedraal van Antwerpen en de Sint-Jacobskerk aldaar, in de kerken van Hoogstraten en Steenhuffel – hebben we te danken aan vader en zoon Capronnier. Die verhuisden omstreeks 1820 vanuit Parijs naar Brussel en vonden daar hun roeping: dit kwetsbare erfgoed redden, want het bevond zich in een absoluut lamentabele toestand. Door de veranderende smaak van de barokperiode, natuurrampen en beeldenstormers was veel gebrandschilderd glas verwijderd, vernietigd of verkocht.
Kunsthistoricus Jean Helbig (1895-1984) inventariseerde als eerste het Belgisch glasraampatrimonium: slechts een 300-tal historische glasramen waren na de Franse tijd nog op hun oorspronkelijke plaats bewaard. Zelfs al was in het begin van de negentiende eeuw de wil aanwezig om een historisch glasraam te restaureren, de juiste glassoorten waren niet meer beschikbaar en bij gebrek aan praktijk was de vakkennis verloren gegaan. Niet zelden werden lacunes gewoon bijgeschilderd met olieverf.
Pionieren met de middelen en inzichten van hun tijd
François Capronnier (1779-1853) zag bij zijn aankomst in Brussel de urgentie om nog te redden wat er te redden viel van het historisch gebrandschilderd glas. Vanuit zijn jarenlange ervaring als porseleinschilder bij de Manufacture Royale de Sèvres begon hij te experimenteren met glazuren en emailverven op glas. In december 1828 bekwam hij van de overheid een brevet voor de uitvinding van een nieuw procedé van brandschildering. Het jaar daarop startte hij met zijn glazeniersatelier.
De omstandigheden waren gunstig, zeker na de Belgische onafhankelijkheid. De eerste opdrachten kreeg hij van de Brusselse adel, onder meer van graaf Amedée de Beauffort die als de eerste voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten van het jonge België een belangrijke stem had in het erfgoeddebat. Onder zijn invloed en geheel in de geest van de romantiek wou koning Leopold I de inwoners van zijn jonge natie tot gemeenschapsgevoel en fierheid inspireren door de relicten van een roemrijk verleden opnieuw hun schittering te geven. Vele middelen werden vrijgemaakt voor grootse restauratiecampagnes van vooral die monumenten die de christelijke middeleeuwen belichaamden, het ideaal waaraan de nieuwe culturele identiteit zou worden gespiegeld.
Graaf de Beauffort superviseerde het eerste grote restauratieproject van de ambitieuze Fransman in de Sint-Michielen Sint-Goedelekerk (nu kathedraal) in Brussel. François betrok zijn artistiek begaafde zoon Jean-Baptiste (1814-1891) bij deze experimentele bouwwerf. Ze analyseerden de historische glasramen en verwierven zo inzicht in de verschillende oude procédés. In een relatief korte tijdsspanne slaagde het atelier erin het zo goed als vergeten ambacht van de brandglasschildering weer in de vingers te krijgen. Kunstschilder François Navez, leraar van Jean-Baptiste aan de Brusselse academie, waakte over de esthetische kwaliteit en tekende ook zelf ontwerpen op ware grootte (kartons) voor glasramen. Met dit project was de toekomst van het atelier verzekerd. De Capronniers kregen vele restauratieopdrachten van historisch glas door de Koninklijke Commissie toegeschoven en bouwden zo een expertise op die geen enkel atelier in België op dat moment kon evenaren.
In 1839 nam Jean-Baptiste het atelier van zijn vader over. Naast restauraties kreeg hij vanaf het midden van de jaren 1840 ook meer en meer opdrachten voor nieuwe glasramen. Ook deze uitdaging ging Jean-Baptiste niet uit de weg. In de beginperiode tekende hij zelf de ontwerpen en kartons. Zijn academische vorming bepaalde zijn overwegend classicistische stijl, die ook de invloed onderging van de romantiek en de Nazareners. Door zijn grote kunsthistorische belangstelling verdiepte hij zich bij elke restauratie in het typische idioom van elke stijlperiode, maakte hij zich dat eigen en zou hij uiteindelijk alle stijlen van de twaalfde tot de zeventiende eeuw in zijn repertorium hebben. In zijn nieuwe creaties hield hij ook rekening met de architecturale context en andere reeds aanwezige glasramen. Zijn kunsthistorische inzichten bundelde en illustreerde hij in het boek dat hij samen met Edmond Lévy publiceerde: Histoire de la peinture sur verre en Europe et particulièrement en Belgique (1860). Voor dit boek werd hij onderscheiden met het ridderschap in de Leopoldsorde.
Jean-Baptiste was een man van vele talenten en wist zijn bedrijf ook goed in de markt te zetten. Op vrijwel alle wereldtentoonstellingen pakte hij uit en viel hij meermaals in de prijzen. Vele buitenlandse opdrachten volgden, vooral in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland. Onder zijn energieke leiding kende het atelier een absoluut hoogtepunt, zowel kwalitatief als kwantitatief, zowel nationaal als internationaal. Het atelier Capronnier vervulde bovendien de rol van een heus opleidingscentrum. Na de dood van Jean-Baptiste in 1891 startten verschillende medewerkers een eigen atelier. Na de verdeling van de erfenis besloot zijn zoon Jules-Adrien Capronnier (1838-1914) samen met kartontekenaar François Comère het atelier een doorstart te geven in de bestaande gebouwen in de Rogierstraat in Schaarbeek. Beide vennoten bleven de traditionele modellen uit de bloeiperiode trouw volgen en deden ook qua technische uitvoering de naam van het huis eer aan. Aan een stijlvernieuwing hebben ze zich niet gewaagd. Art nouveau was een stap te ver. Het atelier bleef nog productief tot 1909.
Papieren erfenis
Van het archief Capronnier zijn enkel de tekeningen bewaard: schetsen, voorontwerpen, definitief goedgekeurde ontwerpen en duizenden kartons. Vooral deze ontwerptekeningen op ware grootte met Bijbelse en historische figuren of taferelen tot in de kleinste details uitgetekend zijn van een zeer hoge artistieke kwaliteit. De ‘cartonnier’ behoorde niet noodzakelijk tot de vaste equipe van het atelier. Vaak werd het uittekenen van de compositie op uitvoeringsgrootte uitbesteed aan gereputeerde historieschilders. Voor het atelier Capronnier worden in de literatuur onder meer de namen genoemd van François Navez (1787-1869), Charles Degroux (1825-1870) en Constantin Meunier (1831-1905). Men kan inderdaad verschillende zeer tekenvaardige ‘handen’ onderscheiden in het archief, maar deze kartons, enkel bestemd voor gebruik in het atelier, werden zelden of nooit gesigneerd of gedateerd en indien wel, was dit het exclusieve voorrecht van de bedrijfsleider. De bedrijfsadministratie – orderboeken, projectdossiers, personeelslijsten, briefwisseling enzovoort – bleven niet bewaard en kunnen geen uitsluitsel geven over de medewerkers en taakverdeling in het atelier. Bekwame ambachtslieden vertaalden de kartons met gebruik van diverse technieken naar het monumentale glas.
Erkenning
Een jaar na de dood van Jean-Baptiste werd het tekeningenarchief van het atelier openbaar geveild. De Catalogue de la collection de cartons de vitraux peints de la succession de J.B. Capronnier à Bruxelles (1892) geeft een gedetailleerde beschrijving van de inhoud. Van de 3280 loten werd er een duizendtal verworven door de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel, vooral die met betrekking tot de herbeglazingscampagne van de Sint-Michiel- en Goedelekathedraal in Brussel en de restauratiekartons van historische brandglasramen. Dit toont aan dat het archief van Capronnier al in 1892 van grote waarde werd geacht voor het nationale patrimonium. De overige loten met voornamelijk de ontwerpen voor nieuwe glasramen in binnen- en buitenland werden zo veel mogelijk teruggekocht door zijn opvolgers Jules-Adrien Capronnier en diens vennoot Comère. De ontwerpen en kartons uit hun productieperiode werden toegevoegd aan de erfenis van Jean-Baptiste. Bij de daaropvolgende overnames door de schilders-glazeniers Wybo en de Doornikse ateliers van Lechantre-Massy en van Roger Coppe bleef dit tekeningenarchief relatief goed intact.
Toen het archief in het begin van de jaren 2000 werd aangeboden op de internationale kunstmarkt, was er veel interesse, ook van buitenlandse instellingen. De Vlaamse Gemeenschap besloot in 2006 het archief als geheel aan te kopen en het aldus te behoeden voor desintegratie. Voor de bewaring en ontsluiting deed zij een beroep op KADOC (Documentatie-en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving), een interfacultair centrum van de KU Leuven dat kan bogen op een ruime ervaring met de ontsluiting en de onderzoekgerichte valorisatie van deze categorie archieven. In 2020 werd het archief opgenomen in de Vlaamse Topstukkenlijst. Naast de hoge artistieke kwaliteit van de stukken, was daarbij ook de grote kunsthistorische waarde die samenhangt met de pioniersrol van de Capronniers, doorslaggevend. Zij waren de heruitvinders van het zo goed als vergeten ambacht van de brandglasschildering, redden daarmee een groot deel van wat er restte van het patrimonium aan historische brandglasramen van voor de Franse Revolutie en creëerden een belangrijk nieuw oeuvre. Het tekeningenarchief, uitzonderlijk als geheel en in zijn continuïteit overheen de generaties, is hiervan de getuige.
De lagen van de tijd
Het archief is op zijn beurt erfgoed geworden dat onze zorg verdient. Bij de inventarisatie werd er tevens een schadeatlas opgemaakt van de stukken op basis waarvan in 2007, 2009, 2019 en 2020 belangrijke en esthetisch waardevolle kartons werden geselecteerd voor conservatie. Zo kunnen deze tekeningen ook vandaag hun cruciale rol blijven spelen als originele bron voor de monumentenzorg. Om te kunnen overgaan tot een deskundige conservatie en restauratie van ons erfgoed is het kunsthistorisch vooronderzoek van cruciaal belang. Om inzicht te krijgen in de lagen van de tijd zijn originele bronnen zoals het archief Capronnier van onschatbare waarde. Ze bieden de beste garantie op juiste en gefundeerde keuzes en op een kwaliteitsvolle aanpak.