Rijke lui, keizers, koningen, prinsen en edelen, bisschoppen abten, kortom al degenen die reeds hier op aarde door de Voorzienigheid waren gezegend, lazen destijds hun gebeden uit missalen en vesperboeken die door de grootste kunstenaars van hun tijd weelderig met minaturen waren verlucht. In het begin van de XVe eeuw worden ook voor de gewone man die lezen noch schrijven kan, devotieprentjes gedrukt, afzonderlijke figuren of stichtende geschiedenissen tot een soort van 'stripverhaal' gebundeld in de zogenaamde blokboeken. Het meest verspreide van die blokboeken is de 'Ars moriendi', een moraliteit in beeld waarin geleerd wordt hoe de arme ziel - gewoonlijk de ziel van de arme - op de drempel van de eeuwigheid door de duivel wordt belaagd maar, dank zij de tussenkomst van de Heilige Moeder Gods, door een engel wordt behoed en van het vuur der hel wordt gered.
Het karakter, de stijl van deze prenten draagt de stempel van hun volkse oorsprong - zeker - maar ook van de stof waarin ze zijn uitgekorven. Ze zijn inderdaad 'houterig'. Alleen de omtreklijn van de figuren is uit het blok gehaald en het valt direct op dat de guts of het beiteltje zich niet zo soepel en gewillig door het harde houtblok beweegt als het penseel over het paneel. Doorgaans worden de uitgespaarde, witte vlakken op de afdrukken bijgekleurd. Edgard Tijtgat, één van onze expressionnisten, heeft dat procédé nog gebruikt in enkele van zijn allesbehalve devote prenten. Devotieprent en blokboek zijn de oudste modellen van houtsnede, het vroegste voorbeeld van mechanische reproduktie.
Later is de prentenmaker, de 'printere' harder en harder houtsoorten gaan gebruiken; liefst palmboomhout. Doordat die houtsoorten weinig of geen vezel bevatten kan de houtsnijder er fijner en fijner arceringen in uitkerven zodanig dat de overgangen tussen wit en zwart zachter en zachter worden geschakeerd en het volume der figuren geleidelijker tot zijn recht komt. Zo is de houtgravure ontstaan die, onder de hand van grote meesters, de fluwelen toon van de ets evenaart.
In de houtsnede, zoals in de schilder- en beeldhouwkunst, wil de hedendaagse kunstenaar naar de bron terugkeren. Derhalve wordt door de meeste houtsnijders het contrast tussen wit en zwart weer scherp geaffirmeerd. Deze evolutie is gepaard gegaan met het gebruik van een nieuwe grondstof: het linoleum. Linoleum is zachter, inschikkelijker voor de hand van de snijder. Maar de afdruk van de linoleumprent mist het scherpgesneden, houten karakter van de echte houtsnede omdat de linoplaat onder de pers aan de randen wel iets toegeeft. En ze duldt, meer dan de houtsnede, wel enkele kleine slordigheden bij het kerven.
Van haar oorsprong heeft de houtsnede door de eeuwen heen haar volks, haar democratisch karakter bewaard en ook haar illustratieve eigenschappen. De geschiedenis van een volksheld die tot de verbeelding spreekt omdat er geen individuele psychologische problemen mee zijn gemoeid, kortom een geschiedenis in wit-zwart zoals die van Zannekin, de man die aan het hoofd van de afgeperste boeren van de kuststreek in het krijt trad tegen de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, en tegen de Franse koning, Filips van Valois, de man die tenslotte als een held is gesneuveld in de slag bij Kassei; die geschiedenis is voor de houtsnede geknipt. Dat heeft Jean-Jacques de Grave zeer goed begrepen.