Uiterst zeldzaam zijn de bewaarde schilderijen op paneel die dagtekenen uit de tijd voor de gebroeders Van Eyck. De vroegste Eyckiaanse werken situeert men rond 1423-1426. Ongetwijfeld werd die voortaan schitterende produktie voorafgegaan door een lange traditie die in regionale schildersscholen tot ontwikkeling kwam. De archiefstukken en stadsrekeningen vermelden heel wat schilder- en sierwerk dat door de toenmalige magistraat werd besteld. Van die produktie is niets bewaard gebleven. Het blijft aldus onmogelijk de evolutie van de Vlaamse schildersschool in haar beginstadium op grond van enkele vaste gegevens te kenmerken. In de mate dat de Vlaamse schilders zich door een meer bewuste nabootsing van de werkelijkheid hebben losgewerkt van die internationale stijl en begonnen zijn te schilderen naar eigen visie en gevoel, kan men beginnen spreken van een Vlaamse kunst. Het is leerzaam de 'Calvarie van de Huidevetters' van dat standpunt uit te ontleden.
Het betreft een goed overwogen compositie die het vlak van een langwerpig paneel volmaakt vult. De Gekruisigde vormt het middenmotief. Aan weerskanten van het kruis is een groep personen opgesteld, de traditionele figuranten van het calvarie-tafereel. Rechts de hogepriester, de honderdman en een paar Joden. Links Onze-Lieve-Vrouw met de H. Joannes en twee heilige vrouwen. Deze scène op de rotsachtige Schedelberg, begroeid met enkele schematisch aangebrachte planten, tekent zich af tegen een gouden achtergrond met gebladerte in blinddruk. Twee kapelgebouwtjes flankeren het tafereel. Uit die kapellen komen twee vrouwelijke heiligen te voorschijn, rechts de H. Barbara, links de H. Catharina.
Met bijzondere fijngevoeligheid is het dode lichaam van de Gekruisigde uitgebeeld. Een tedere piëteit, zoniet de dwingende traditie, hebben bij de schilder een mogelijke neiging naar een realistischer weergave alleszins ingetoomd. Het is de stijlvolle, geïdealiseerde Christusfiguur die in de gelijktijdige miniatuurkunst terug te vinden is. Of nog in een paar schilderijen met de Calvarie, die niet sedert zo lang bekend zijn en toegeschreven worden aan het atelier van Jean de Beaumetz (+ 1396) te Dijon (verzamelingen Henri Chalandon te Parijs en Georges Wildenstein te New York). Zoals men weet werd Dijon ingevolge het mecenaat van hertog Filips de Stoute (1363-1404) een der voornaamste kunstcentra van Europa.
Drie engeltjes vangen in gouden kelken het bloed op dat uit de wonden van Christus sijpelt. Het middeleeuws symbolisme dat nog lange tijd de godsdienstige taferelen zal beheersen, eiste hier voor deze rouwende cherubijnen de donkere kleur op. Deze zwevende engeltjes vullen voortreffelijk de ijle ruimten van de achtergrond. Ook de letters van een Latijnse tekst zijn op de goudgrond smaakvol op de gepaste plaats aangebracht. Het zijn de woorden die de Evangelisten Marcus (15,39) en Mattheus (27,54) in de mond leggen van de honderdman en de soldaten, toen Jezus de geest gaf: