Er was een tijd dat abstracte kunst als decadent weggezet werd, maar vandaag doet ze op de kunstmarkt en bij een breder publiek niet meer onder voor figuratieve kunst. Op de Topstukkenlijst deden de pioniers en boegbeelden van de abstractie hun intrede op 28 november 2022.
De wonderlijke kracht van abstractie
Het duurde enkele generaties voor abstracte kunst algemeen erkend werd. Toen Kandinsky zijn improvisaties schilderde en Malevich zijn zwart vierkant op doek zette, ging er een schokgolf door de kunstgeschiedenis. Eeuwenlang hadden artiesten de werkelijkheid weliswaar in uiteenlopende stijlen en met verschillende bedoelingen weergegeven, maar wel steeds herkenbaar. Bij portretten, landschappen, stillevens, Bijbelse, mythologische, historische of genretaferelen konden ook niet-geoefende kijkers zich heel wat voorstellen, maar wat was het verhaal achter louter kleurvlakken of -vlekken? Een selecte club hartstochtelijke believers verkondigde dan wel in manifesten dat dit de nieuwe kunst voor een nieuwe wereld was, voor het grote publiek kwam het avontuur van de avant-garde te snel.
Slingerende kleurlijnen
De abstracte kunst had vele vaders en nog meer voorvaders. Voor België maakt Jules Schmalzigaug (1882-1917) de sterkste aanspraak op het vaderschap. De Topstukkenraad erkende diens cruciale rol en adviseerde de minister van cultuur om vier schilderijen van hem op te nemen. Een hoog percentage als je weet dat van de vroeggestorven Antwerpenaar amper vijftig schilderijen bestaan. Zo goed als zijn hele oeuvre maakte hij in het buitenland met als hoogtepunt zijn verblijf in Venetië van 1912 tot 1914, waar hij aansluiting vond bij de futuristen die de nieuwe maatschappij van snelheid en machines verheerlijkten. Vooral de beleving van (elektrisch) licht interesseerde Schmalzigaug zoals blijkt uit zijn meesterwerk Licht + Spiegels en Menigte: interieur van een populaire balzaal in Antwerpen (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen). Van de zaal en de dansers is er niets meer te bekennen, alles lost op in een overweldigend stroboscopisch effect van slingerende kleurlijnen en flikkerende lichtpunten.
Licht + Spiegels en Menigte was een van de zes schilderijen die Schmalzigaug inzond voor de internationale futuristische tentoonstelling in Rome in april 1914. Daar hing ook Ontwikkeling van een thema in rood: Carnaval. Van dit werk was er geen spoor tot het eind 2015 plots opdook op een veiling in Zürich. Via kunsthandelaar Ronny Van de Velde kon de Vlaamse gemeenschap het verwerven voor het KMSKA. Het herontdekte topstuk kan beschouwd worden als het eerste volledig abstracte werk van een Belgische kunstenaar. Hoewel de titel nog een verwijzing naar een feest bevat, is het een pure kleurenimprovisatie.
Vantongerloo en Peeters
Nog een andere Antwerpse balling vond aansluiting bij een internationale avant-gardebeweging. Georges Vantongerloo (1886-1965) verbleef tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland, waar hij in contact kwam met Theo Van Doesburg en Piet Mondriaan. Hij ondertekende het manifest van De Stijl en werd een levenslange voorvechter van de abstracte vormentaal. Vanaf 1919 tot zijn dood verbleef hij in Frankrijk. Hij had een ongemakkelijke verhouding met België, waar slechts weinig werk van hem bewaard wordt.
Een gelukkige uitzondering vormen Studie nr. I (Mu.ZEE, Oostende) en Studie nr. III (Museum voor Schone Kunsten, Gent) uit 1919-1920, die tot zijn allereerste abstracte schilderijen behoren. Met dergelijke studies bracht Vantongerloo zijn eigen kleurentheorie in praktijk. In tegenstelling tot zijn vriend Mondriaan die alleen primaire kleuren gebruikte, ontwikkelde hij een systeem van zeven hoofdkleuren en vijf overgangskleuren. Hij zag het als een plastisch twaalftoonstelsel waarmee hij diepte, reliëf en effecten kon uitdrukken. Later in zijn carrière zou hij krommen toelaten in zijn doeken en als beeldhouwer experimenteren met nieuwe materialen als plastic en plexiglas, zoals in Zonnebanen, een zon van onze melkweg met twee van haar planeten, een speels topstuk uit 1963 dat het Brugse Groeningemuseum verwierf.
In België wierp Jozef Peeters (1895-1960) zich op als de paus van de zuivere beeldtaal. ‘Gemeenschapskunst’ noemde hij die omdat hij geloofde dat kunst zonder mimesis, of de nabootsing van de werkelijkheid, breder toegankelijk kon zijn. Vanaf 1918 verzamelde hij medestanders rondom zich in de groep Moderne Kunst, organiseerde congressen en leidde tijdschriften als Het Overzicht en De Driehoek. Zijn modernistische principes paste hij ook toe in grafiek, affiches en meubelontwerp en zijn atelierflat aan de Antwerpse Kaaien richtte hij in als een totaalkunstwerk. Centraal daarin hing Compositie uit 1921, zijn grootste doek en meesterwerk, dat zijn dochter na zijn dood aan het KMSKA verkocht. Hoewel Peeters stelde dat een schilderij uitsluitend uit plastische vormen mocht bestaan, liet hij zich wel inspireren door wat hij rondom zich zag. Voor Compositie was dat een herinnering aan de metro van Parijs, maar die kennis is niet nodig om te genieten van deze uitgebalanceerde constructie van cirkels en vierkanten doorsneden met schuingerichte vlakken. Ritme en coloriet maken er een topstuk van.
Na de Tweede Wereldoorlog
Pas na de Tweede Wereldoorlog was de ontredderde wereld rijp voor iets nieuws en kreeg de abstracte kunst voet aan de grond. De eerste kunststromingen die in België de kop opstaken, waren Jeune Peinture en Cobra, in de grond figuratieve kunstenaars van wie velen steeds meer de realistische academische wetten loslieten. Een boeiende evolutie maakte Luc Peire (1916-1994) door. Onder invloed van reizen naar Congo en contacten met Michel Seuphor (1901-1999) in Parijs veranderden zijn figuren steeds meer in lijnen en cirkels. In het topstuk Manolete uit 1957 (Musea Brugge) vond de abstrahering haar voltooiing. Alleen een klein cirkeltje klinkt nog na als een verre echo van een humanistisch verleden.
De stichting van kunstgroep G58 bezorgde de abstractie vaart via drukbezochte en besproken tentoonstellingen in het Antwerpse Hessenhuis. Van daaruit zond de toenmalige openbare zender BRT een rechtstreeks tv-debat uit waarin voor- en tegenstanders elkaar bekampten. Vermaard werd de interpellatie van Karel Geirlandt die uitriep dat niet de abstracte maar wel de figuratieve kunst “decadent” was omdat ze niets meer te bieden had voor de moderne mens. In 1963 zorgde De abstracte Kunst in Vlaanderen van Michel Seuphor voor een eerste referentieboek. Vijf jaar later ging zelfs Walther Vanbeselaere, de starre directeur van het KMSKA die bij het Vlaamse expressionisme zweerde, overstag met de expositie Kontrasten 47/67. In dat overzicht van naoorlogse kunst bleek een derde abstract.
In die expo was een ereplaats weggelegd voor Englebert Van Anderlecht (1918-1961) en Jef Verheyen (1932-1984), twee vrienden die twee extreme posities innamen, zoals hun topstukken Le grand noir (1960, S.M.A.K., Gent) en Zwarte ruimte - Bonjour Héraclite (1959, KMSKA) illustreren. Van Anderlecht vertegenwoordigde de gestuele lyrische abstractie. Hoewel terminaal ziek wist hij in machtige borstelstreken een oerdrift uit te drukken, met een gelijkaardige kracht als Willem de Kooning en Georges Mathieu. Zo gebald als Van Anderlecht was, zo geconcentreerd was Verheyen. Met zijn spirituele schilderijen zocht hij naar de essentie van kleur en licht. Zijn monochrome Zwarte ruimte zag hij als een venster dat energie en ideeën opwekt. Voor Verheyen was abstractie geen tijdelijke stroming maar de voortzetting van de Vlaamse schildertraditie van Van Eyck, Permeke en Jozef Peeters. Tegelijk positioneerde hij zich in de internationale Zero-beweging gedragen door zijn vrienden Lucio Fontana en Günther Uecker.
Met bijna niets
Walter Leblanc (1932-1986) vond dan weer aansluiting bij de optische en kinetische kunst. Vanaf zijn lidmaatschap van G58 experimenteerde hij met materieschilderijen met gekleefde draden. De stap naar driedimensionale reliëfs volgde. Vooral zijn Torsions Mobilo-Static met gedraaide polyvinyllinten werden in het buitenland goed ontvangen. Het S.M.A.K. bezit een topstuk uit 1965. Hoewel het werk zelf statisch is, verandert het voortdurend, naargelang de lichtinval en de positie van de toeschouwer.
Net zoals Leblanc verliet de figuratieve schilder Vic Gentils (1919-1997) in de vroege jaren zestig het platte canvas voor abstracte reliëfs, alvorens hij een van de bekendste naoorlogse figuratieve beeldhouwers zou worden. Zijn origineelste werk maakte hij op het scharniermoment toen hij als het ware schilderde met piano-onderdelen. Een mooi voorbeeld en topstuk is Toccata en fuga (1963-65, S.M.A.K.). Deze jazzy assemblage met witte en zwarte pianotoetsen kan zowel gelezen worden als een geabstraheerd landschap, een constructivistische fantasie als een plastische improvisatie op een partituur van Bach, zoals de titel suggereert.
Het voorlopig jongste abstracte topstuk staat op naam van Dan Van Severen (1927-2009). Hij evolueerde van een zoekende expressionist naar een zelfzekere minimalist. In zijn Blauwe Compositie (1969, S.M.A.K.) bereikte hij met een ruit en enkele rechthoeken uitgevoerd in verdunde olieverf een innemende sacrale sfeer. Minimaal van vorm en onderwerp ademt het sobere werk met bijna niets toch de hele christelijke kunstgeschiedenis: dat is de wonderlijke kracht van abstractie.
Selectie topstukken ‘abstracte kunst’
- Jules Schmalzigaug, Licht + Spiegels en Menigte: interieur van een populaire balzaal in Antwerpen, 1914, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Jules Schmalzigaug, Ontwikkeling van een thema in rood: Carnaval, 1914, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Jules Schmalzigaug, Rhythmus van lichtgolvingen: zon + straat + menigte, ca. 1915, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Jules Schmalzigaug, Ruimte en Licht, vóór 1917, privécollectie (beschermd sinds 26 april 2007)
- Georges Vantongerloo, Studie nr. I, 1919-1920, Mu.ZEE, Oostende (beschermd sinds 28 november 2022)
- Georges Vantongerloo, Studie nr. III, 1919-1920, Museum voor Schone Kunsten, Gent (beschermd sinds 28 november 2022)
- Jozef Peeters, Compositie, 1921, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Luc Peire, Manolete, 1957, Musea Brugge (beschermd sinds 28 november 2022)
- Serge Vandercam, Englebert Van Anderlecht, Jean Dypréau, À perte, 1959, Mu.ZEE, Oostende (beschermd sinds 28 november 2022)
- Jef Verheyen, Zwarte ruimte – Bonjour Héraclite, 1959, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Englebert Van Anderlecht, Le grand noir, 1960, S.M.A.K., Gent (beschermd sinds 28 november 2022)
- Bram Bogart, Sablon, 1961, privécollectie (beschermd sinds 28 november 2022)
- Lucio Fontana en Jef Verheyen, Rêve de Möbius, 1962, privécollectie (beschermd sinds 28 november 2022)
- Georges Vantongerloo, Zonnebanen, een zon van onze melkweg met twee van haar planeten, 1963, Musea Brugge (beschermd sinds 28 november 2022)
- Vic Gentils, Toccata en fuga, 1963-65, S.M.A.K., Gent (beschermd sinds 28 november 2022)
- Walter Leblanc, Torsions Mobilo-Static, 1965, S.M.A.K., Gent (beschermd sinds 28 november 2022)
- Dan Van Severen, Blauwe Compositie, 1969, S.M.A.K., Gent (beschermd sinds 28 november 2022)