Binnenstappen in het appartement van Toon Delanote is als binnenstappen in een van zijn illustraties. De ruimte is gestileerd met afgelijnde kleurvlakken: de tafel pastelblauw, de stoelen muntgroen, de muren roomgeel. Overal staan kamerplanten en boeken, miniatuurschildpadden en origamizwanen. Het enige wat de orde doorbreekt, zijn de instrumenten waarmee hij zijn illustraties schept. Op het bureau liggen half dichtgeknepen verftubes, penselen, verfrollers, tape, een snijblad en fijne mesjes. Een gesprek met de nieuwe huisillustrator van OKV.
Toon Delanote - Beelden die laag per laag groeien
Als tiener was ik vooral bezig met schrijven en hier en daar wat vormgeven. Ook lettertypes en collages interesseerden me. Ik scheurde prentjes uit en hield die bij. Er was dus iets in de esthetiek van tekst met beeld dat me intrigeerde. Maar ik had geen benul wat ik daarmee kon doen. Ik was er wel nieuwsgierig naar, ook al had ik geen academie gedaan en kon ik eigenlijk niet tekenen.
Wat niet vanzelfsprekend is als je met grafisch ontwerp begint.
Mijn ingangsexamen op het KASK vond ik superspannend. Naast mij haalden mensen schildersezels uit en krijtjes, die wisten waaraan ze zich konden verwachten. Een van de opdrachten was om een stilleven te maken. Ik vond dat eng. Mijn examen was met de hakken over de sloot, maar mijn gesprek ging vlot. Toen zeiden ze: tekenen kan je leren, maar je ingesteldheid, wat er in je hoofd gebeurt, niet.
Dat speelde in je voordeel.
Ik voelde het verschil met leerlingen die al een stijl hadden ontwikkeld. Mensen die al iets hadden opgebouwd, haakten af omdat ze het moeilijk vonden om daarvan af te wijken. Ik startte van nul en had niets waarvan ik kon afwijken. Ik kon alleen leren en oppikken wat ik wilde oppikken.
Hoe ben je tot die eigen stijl gekomen?
De opleiding was daarvoor te kort. Er waren al aspecten aanwezig, maar daar bleef het bij. Tijdens mijn laatste jurygesprek kwam Carll Cneut de kamer binnen, draaide een paar tekeningen om en zei: daar gaan we het niet over hebben. Nu zie ik waarom. Het was een aanloop naar wat ik nu maak. Ik ben nog steeds aan het finetunen. Het is niet dat ik een sjabloon gevonden heb waarin ik alles kan gieten. Ik blijf sleutelen en de stijl groeit mee. Alleen de techniek is gebleven.
Die techniek is herkenbaar en wordt niet vaak gebruikt.
Ik zou durven te zeggen dat ik ze nergens anders heb gezien. In de opleiding probeerde ik alles uit. De ene week werkte ik met inkt en Chinese pen en de andere maakte ik lino- of houtsneden. Maar een lijn in houtsnede is zo herkenbaar en dat vind ik voor mezelf niet interessant. Ook als iemand puur digitaal werkt, haal je dat er meteen uit. Ik wou dat niet. Dus begon ik met mijn tapetechniek. Die staat dicht bij mezelf. Ik kan fijner werken en hang niet af van de lijnvoering van een guts.
Een heel eigen techniek
Om te beginnen teken ik het beeld met potlood op kalkpapier, zowel aan de voorals achterkant. Voor de gele laag bijvoorbeeld, teken ik de gele stukken over op papier. Ik leg er maskeerfolie op en daar snij ik de gele vormen uit. Dan rol ik het blad in met de kleur die ik wil, geel dus, en haal ik alle overige folie weg zodat alleen de kleurlaag op het papier ligt. Dat doe ik laag per laag tot alle kleuren erop staan. Het is een beetje als bij een zeefdruk, niet alles zal op elkaar aansluiten, maar dat vind ik net leuk.
De zwarte laag is de laatste. Die teken ik gespiegeld op een houten plank. Ik plak de plank af en snij uit wat ik in zwart wil. Dan rol ik de plank in met inkt en haal ik alle overige tape weg. Daarna druk ik de plank op het blad tot de zwarte lijnen er staan. Er blijven fijne, willekeurige lijnen achter. Die zwarte resten zijn in al mijn werk geslopen en een soort handelsmerk geworden. De tape bestaat uit stroken en daar kan inkt tussen glippen. Wat je ziet, is die restant inkt. Ik vind het tof dat die lijnen door het perspectief lopen.
Het is wel een arbeidsintensief proces.
Ik heb er een dubbele verhouding mee. Enerzijds vind ik het leuk om te doen. Het is bijna meditatief. Telkens als ik dat lange proces afwerk, is het einde een catharsis. Die zwarte laag is een race tegen de tijd. Mensen die me zien werken, verklaren me voor gek. Het uitsnijden is zo’n prutswerk en mijn vingers hangen vol inkt. Maar het is leuk om een beeld laag per laag te zien groeien.
En de keerzijde?
Anderzijds zorgt die techniek ervoor dat ik korte deadlines niet haal. Ik kan illustreren voor Knack Weekend, maar niet voor een dagkrant. Aan zo’n tekening werk ik een paar dagen. Mensen die dat ambachtelijke appreciëren, zijn vol lof, maar anderen vinden dat ik beter digitaal zou werken als ik zo makkelijker krantendeadlines haal.
Je illustreert geregeld boeken en platen. Versterkt je beeldtaal het werk van anderen?
Ja, zeker als ik vrijheid krijg. Het is fijn als ik een extra laag kan toevoegen, zoals een boek waarmee ik mijn eigen ding kan doen. In een boek heb je ritme, rustpunten en dynamiek. Daar speel ik graag mee. Leest iets vlot? Brengt het iets teweeg? Raakt het boek je, en komt dat op het juiste ogenblik? Bij mij ontstaat zoiets heel gevoelsmatig.
Samen met Charlotte Peys maakte je in 2016 Soms ben ik een ontdekkingsreiziger (Uitgeverij Lannoo) op teksten van Ruth Mellaerts. Dat boek werd lovend ontvangen. Hoe is dat tot stand gekomen?
Charlotte en ik hadden samen een project dat Huiskamerportret heette. Daarvoor gingen we een namiddag op bezoek bij mensen en maakten we er nadien een werk over. Een medewerker van Lannoo wou zo’n portret en zo hebben we lang met haar gepraat. Toen zij de tekst van Ruth Mellaerts kreeg, voelde ze dat dit iets voor ons zou zijn.
En dat werd Soms ben ik een ontdekkingsreiziger.
Ik ben er nog steeds trots op. Het is echt een samenwerking tussen Charlotte en mij, in verschillende technieken die mooi bijeen zijn gekomen. Het was een lange periode van teksten krijgen en daarmee een wereld opbouwen in ons hoofd. Dat was heerlijk.
Waaruit komt de noodzaak om een project als Huiskamerportret te doen?
Charlotte en ik voelden de behoefte om iets in de wereld te doen, om verbinding te zoeken en onszelf los te trekken uit onze tekenkamer. Dat is snel groot geworden. Plots stonden we in De Standaard en De Morgen en kregen we bergen aanvragen. Ik speel met het idee om nog eens zoiets te doen. Het is alleen logistiek een hele onderneming. Maar het idee dat je met een tekening verbinding kan maken, houdt me bezig.
Wat heeft dat boek teweeggebracht?
Het opende mijn ogen. Het is bijzonder om zo’n intense periode aan iets te werken. We kregen sterren in kranten, het werd enthousiast onthaald. En een maand later verschenen er nieuwe boeken en was het afgelopen. Dan denk je: was dat het nu? Misschien dat vrij werk het positieve gevoel meer in ere houdt. Daar geniet ik elke dag van. En als het dan ergens aan de muur hangt, geeft dat voldoening.
Ben je veel met persoonlijk werk bezig?
Sowieso. Mijn hoofd zit vol beelden. Dat zijn dingen die uit mezelf komen, mijn werk ligt in lijn met wie ik ben. Mijn inspiratie komt zelden uit andere illustraties, eerder uit strips, comics of films. Of uit een artikel of interview. Vaak ontstaat vrij werk uit een deadline voor een tentoonstelling. In principe zijn mijn beelden toegepast werk, maar door het ambachtelijke karakter zijn de originelen wel waardevol.
Je kan ze autonoom tentoonstellen.
Dat klopt. Maar ook dat is een dubbeltje op zijn kant. Vaak zijn mensen er niet tuk op om illustratie te brengen op een tentoonstelling omdat het woord illustrator soms een vieze nasmaak heeft. Een curator zei me ooit: misschien moet je gewoon groot werk maken. Maar wat ik doe met die tapetechniek, kan je niet in het groot. Al zou het wel indrukwekkend zijn. (lacht)
Is het voor illustratoren minder vanzelfsprekend om naar buiten te komen?
Als illustrator ken je je plaats in de wereld niet. Muzikanten of dichters hebben het podium en applaus. Wij hebben dat veel minder. Misschien is het daarom dat illustratoren vaak belachelijk nuchter zijn: je hebt geen fanclub, je weet niet waar je staat. Maar je blijft wel de beelden in je hoofd tekenen, en stilaan krijg je een voetafdruk.
Zo won je de Premie Prijs Letterkunde Provincie West-Vlaanderen en kreeg je tweemaal een eervolle vermelding bij de prestigieuze 3×3 Illustration Professional Show No.18 (Verenigde Staten). Kan je daardoor meer exposeren?
Dat groeit stap voor stap. Je kan niet altijd werk dat je in opdracht maakte, tentoonstellen. Als illustrator is exposeren in ons land sowieso niet evident. Dat is in andere landen soms anders. In Frankrijk staan ze aan te schuiven voor originele illustraties. Ons metier is vrij resultaatgericht. Het wordt gepubliceerd, maar er is weinig aandacht voor hoe het wordt gemaakt. Daarom was ik bijvoorbeeld blij met de video die door Stichting IJsberg gemaakt werd bij de overzichtsexpo van Charlotte en ik op Watou 2015. Daarin kon ik mijn techniek tonen, en daar kwam veel reactie op.
Ben je bij andere illustratoren benieuwd naar hoe ze werken?
Absoluut. Het is fascinerend hoe een lijnvoering tot stand komt. Ik kan laaiend enthousiast zijn als iemand iets digitaal creëert. Ik wil altijd weten hoe iemand iets maakt. Ik ben veel bezig met esthetiek en vind het leuk om daarover te praten. Over de techniek, maar ook over de thema’s. Net daarom vind ik het interessant dat ik Flore Deman opvolg als huisillustrator bij OKV. Ze is iemand die grotere thema’s kiest en geëngageerd is. Bij mij vertrekt het vanuit kleine emoties. Dat verschil is net fijn. Daar wil ik graag met Flore eens over babbelen.
Jouw beelden zijn altijd ensceneringen waarin een soort anekdotiek schuilt.
Dat is waar ik naar op zoek ga. Mijn hoofd werkt redelijk filmisch. Iemand zei eens: het beeld dat jij maakt is beeld B, waarbij de kijker automatisch beeld A en C zoekt. Alsof je een film op pauze hebt gezet. Plots zie ik de volledige scène, nog voor ik begin te tekenen. Alleen de kleuren moet ik soms zoeken. Het is heerlijk om dan dagen aan iets te werken dat uiteindelijk exact is wat ik voor me zag.
Vind je het niet jammer dat de kijker nooit de hele film zal zien die jij op pauze hebt gezet?
De kijker ziet misschien wel de hele film. Alleen is die anders dan degene die ik zie. Ik heb op zich de film niet in mijn hoofd. Alleen dat ene beeld. Ik voel gewoon dat er iets voor en na komt. Het vat wat ik wil vertellen samen, de rest hoeft niet.