In het centrum van Hingene, op het platteland te midden van de driehoek Antwerpen, Brussel, Gent, op de grens tussen het oude hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen, ligt een schitterend kasteeldomein. Vandaag is het eigendom van de Provincie Antwerpen, nadat het meer dan 350 jaar, of twaalf generaties, in het bezit was van de adellijke familie d’Ursel. Het kasteel van Hingene was haar favoriete zomerresidentie. Elke zomer, van mei tot oktober, trok de hertog met familie en bedienden naar het buitenverblijf. In het kasteel loopt van 22 april tot 8 juli de tentoonstelling Zomers in Hingene: het kasteel d’Ursel en zijn bewoners. Met dezelfde titel verscheen bij Davidsfonds het boek van Joke Bungeneers en Koen De Vlieger-De Wilde. De eerste is consulent archeologie en monumentenzorg bij de dienst erfgoed van de Provincie Antwerpen. Ze is al meer dan vijftien jaar betrokken bij de restauratie en herbestemming van het kasteel. Koen De Vlieger-De Wilde is historicus, gespecialiseerd in de levensstijl van de adel. Sinds 2004 is hij beheerder van het kasteel d’Ursel. Beiden bundelen voor het eerst al hun onderzoeksresultaten in dit rijk geïllustreerd standaardwerk.
Halverwege de zestiende eeuw was het hof van Hingene niet meer dan het ‘steyne huys’ van een plaatselijk ambtenaar. In de tweede helft van die eeuw verbouwden de nieuwe eigenaars het domein tot een adellijk landgoed. Ridder Dierick van de Werve en zijn zoon Lodewijk waren schepen en burgemeester van Antwerpen. Net zoals andere leden van de rijke burgerij en de stadsaristocratie kochten ze als statussymbool een tweede verblijf, een ‘huysinghe van plaisantie’, buiten de groeiende metropool. In 1608 kwam het landgoed in handen van Conrad Schetz. Hoewel zijn nakomelingen de graven en hertogen d’Ursel zouden worden, stamde hij af van eenvoudige burgers uit een klein stadje in Hessen. Door handelen en bankieren vanuit Antwerpen had de familie Schetz een fortuin vergaard en bekleedde openbare functies in het stadsbestuur.