Vincent van Gogh schrijft in één van zijn brieven aan zijn broer Theo: 'dat het schilderen van de meest alledaagse dingen soms het moeilijkst is' (uit: 'Verzamelde brieven van Vincent van Gogh', Amsterdam, Antwerpen, 1955, dl. III, p.52). In het 'Tuintje in Arles' schildert hij zo een alledaags gegeven: een eenvoudige tuin in het Franse plaatsje Arles, waar hij van 1888 tot 1889 verblijft.
In al zijn werk heeft Van Gogh zich beziggehouden met 'alledaagse dingen' of hij deze nu aantrof in de stad of op het platteland. Het buitengewone zag hij juist in de door anderen vaak banaal gevonden aspecten van zijn omgeving. Hij sloot daarmee aan bij een algemeen verlangen dat ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw. In deze tijd gingen kunstenaars zich in toenemende mate concentreren op het eigen voorkomen van mensen en dingen: de onmiddellijke omgeving werd het uitgangspunt voor hun werk.
Ook bij Claude Monet zien wij een zelfde verlangen. Hij schildert altijd eenvoudige dingen: een wei met bloemen, bomen aan de rivier, rotsen aan zee. Steeds zoekt hij naar een spontane en directe weergave van hetgeen hij ziet: wat hij ziet op een bepaald moment en op een bepaalde plaats. Naar aanleiding van zijn werk ontstaat de term 'Impressionisme'.
Wanneer Van Gogh in 1886 naar Parijs gaat, leert hij het werk van de Franse impressionisten kennen. Van hen leert hij het gebruik van lichte kleuren. Hij schrijft hierover in dat jaar: 'Ik heb de impressionisten gezien en, ofschoon ik niet van de groep ben, heb ik toch sommige schilderijen van de impressionisten zeer bewonderd: Degas' naaktfiguur, Monets landschap... ik heb een serie kleurstudies geschilderd, gewoon bloemen, rode klaprozen, blauwe korenbloemen en vergeetmijnietjes, witte en rode rozen, gele chrysanten, waarbij ik de tegenstelling zocht van blauw met oranje, rood en groen, geel en paars.' (uit: 'Verzamelde brieven', dl. III, p.163).
Uit dit fragment blijkt duidelijk dat heldere kleuren na de grijze en bruine tinten uit zijn Nederlandse periode een nieuwe, belangrijke factor in zijn werk zijn. Er blijkt echter ook uit, dat hij zichzelf niet tot de groep van impressionisten rekent. Deze opmerking doet wellicht vreemd aan.
Op het eerste gezicht lijkt zijn 'Tuintje in Arles' een impressionistisch schilderij. Het is immers geschilderd in lichte kleuren, zoals hij die bij de impressionisten leerde kennen. Ook de losse, naast en over elkaar aangebrachte penseelstreken herinneren aan het impressionisme. Iedere streek, of deze nu een lijn of korte toets vormt is duidelijk zichtbaar.
Ook in een typisch impressionistisch schilderij als Monets 'Netten bij Pourville' (zie p. 66) uit 1882 is het handschrift van de kunstenaar duidelijk zichtbaar. Met beweeglijke penseelstreken heeft Monet de tinteling van het licht en de vochtige, winderige atmosfeer aan zee willen suggereren. Steeds meer raakte Monet geboeid door de schakeringen van de kleuren en de beweging van de penseelstreken waarmee de atmosferische stemming wordt opgeroepen. In een laat werk van hem als 'Blauwe regen' (zie p. 66) uit 1920/25 hebben deze een zo grote eigenwaarde gekregen, dat een vrijwel abstract schilderij ontstaan is. Het motief dat Monet waarnam - de blauwe regen - is bijna niet meer herkenbaar. Het doet zich voor als niet meer dan een aanleiding, alsof de beweeglijke aaneenvoeging van kleurvlakken en vegen hoofdonderwerp is geworden.
Hierin verschilt Van Gogh van Monet. Hoezeer hij ook in zijn late werken het eigen handschrift accentueert, bij hem gaan de dingen nooit verloren in een gemeenschappelijke atmosfeer of beweging. In het 'Tuintje in Arles' zijn bomen, bloemen, muur en lucht duidelijk van elkaar onderscheiden. Wel is er een bewogen handschrift en overdrijving van vormen en kleuren, maar dat is gebruikt om uitdrukking te geven aan de emotionele wijze waarop Van Gogh de dingen beleeft. Aan zijn broer Theo schrijft hij: 'zulke onjuistheden en veranderingen van de werkelijkheid te maken, dat het leugens zouden worden als men wil, maar waarder dan de letterlijke waarheid', (uit: 'Verzamelde brieven').