Vaders van de moderne kunst of schilders die vlammende penselen hanteerden: Vincent van Gogh (1853-1890) en Edvard Munch (1863-1944) worden vaak in een adem genoemd.
Een van de meest gestelde vragen in het Van Gogh Museum is zelfs waar De schreeuw hangt. Dit jaar had voor het eerst een tentoonstelling hun verwantschap als onderwerp, in hun respectieve monografische musea in Oslo en Amsterdam. Met Munch : Van Gogh doet een essaybundel nu hetzelfde. In een heldere parallelle chronologie vallen behalve hun aanraking met de psychiatrie nog andere biografische overeenkomsten op. Zo beslissen ze beiden in 1880 om kunstenaar te worden en breken ze beiden internationaal door in vooruitstrevende galerieën in Duitsland. Op studiereis naar Parijs lopen ze elkaar mis. Ze verheugden zich op het Louvre - want het impressionisme was in de jaren 1880 nog niet doorgedrongen tot Nederland of Noorwegen - maar de ontdekking van de nieuwste techniek maakte op beiden grote indruk. Toch kozen ze er ook alletwee bewust voor deze achterwege te laten. Hoewel ze elkaar nooit hebben ontmoet, hebben ze door een zelfde neiging tot zelfreflectie elkaar soms aangevuld. Wanneer Munch meent dat het hoofdonderwerp van een schilderij de stemming is, lijkt Van Gogh daaruit te concluderen dat je dan wel tot expliciet lelijke, botsende kleuren moet komen. Denk aan Van Goghs Het nachtcafé en Munchs De schreeuw. Van Gogh schilderde naar de natuur, maar Munch noteert: “Ik schilder niet wat ik zie maar wat ik zag.” Bracht Van Gogh dikke lagen verf aan, dan schraapte Munch de verf van het aan grijpende Het zieke kind deels weer af, zijn worsteling was een deel van de expressie. Van Gogh brak door in zinderende kleurcontrasten, Munch in monochrome kleuren.