Dit schilderij uit het Koninklijk Museum voor Oude Kunst te Brussel stelt eigenlijk een 'Bewening van Christus' voor, thema dat nauw verwant is met de zogeheten 'Nood Gods' of 'Piëta'. Bij deze laatste voorstelling echter houdt Maria haar dode Zoon op de schoot, bij een 'Bewening' integendeel rust de Christus op een lijkwade en zijn de treurenden er om heen geschaard. Al staat men hier dus iconografisch gezien niet voor een Piëta in eigenlijke zin, toch kan men bij ons nauwelijks een tweede voorstelling uit de 15e eeuw aanwijzen waar een 'Bewening Christi' zo piëteitsvol werd afgebeeld. Wat vrome schroom betekent, wat liefdevolle gedachtenis is tot de overledene, wordt hier op meesterlijke en ontroerende wijze vertolkt. De heftige bewogenheid, weieens eigen aan dergelijke voorstellingen, werd hier kennelijk bewust achterwege gelaten. Het leed - en is er voor de gelovige middeleeuwer één leed als dat van Maria ? -wordt er zonder kreet gedragen. Geen van de omstanders opent de mond. Zonder pathos valt Maria in bezwijming, Johannes en een van de Heilige Vrouwen ondersteunen haar zonder één woord. Zwijgend spreiden de twee eerbiedwaardige mannen de hagelblanke lijkwade, terwijl een van hen terzelfder tijd de afgestorvene voorzichtig nederlegt. Links, nabij het kruishout, zit een vertwijfelde Magdalena alleen met haar verdriet. Rechts, bescheiden op afstand, zijn ook een heer en een vrouw getuige van het heilig gebeuren. Zij draagt haar verdriet met distinctie en kijkt door haar tranen heen schroomvallig naar de lijdende Moeder Gods, de man vouwt de handen en blikt deemoedig in de richting van de dode Mensenzoon. Verder is het opmerkelijk hoe de kunstenaar ook het landschap in deze sfeer heeft weten te betrekken. Wonderlijk stil ligt het platteland te wachten in de avond van een lentedag. Op de wegen naar de stad zijn nog slechts weinig voetgangers, de bomen staan onbewogen, op het water glimt het late zonlicht na. Bij het landschap en de figuren bereikt de schilder aldus een eenheid van stemming met evocerende kracht.
Noch het thema van de Piëta noch dat van de Bewening Christi gaan op de evangeliën terug. Zoals bekend zijn beide ontsproten aan de even vruchtbare als vrome verbeelding van de middeleeuwen.
Doch niet alleen als devotiestuk verdient dit schilderij de aandacht, maar ook als zuiver kunstwerk weet het te boeien. Op het eerste gezicht heeft de schilder het thema breed uitgesponnen op een paneel met uitgesproken breedte-formaat zodat de figuren vrij los in het landschap staan afgebeeld. Dit betekent echter niet dat de compositie niet samenhangend zou zijn en hiaten zou vertonen. Zo kan men de hoofdgroep op geen enkele plaats isoleren van de andere figuren. Alles werd daarbij nog door een vernuftig lijnenspel hechter met elkaar verbonden. Heel wat is vrij symmetrisch opgebouwd : zo is de Christus op de lijkwade door twee figuren geflankeerd en ook met de Maria is dat het geval. Maar meer dan om symmetrie was het de meester om een evenwichtige samenstelling te doen. De curve van de man die de Christus in de armen houdt, vindt men herhaald bij de Magda-lenafiguur. Het landschap is doorweven met een bindend en golvend lijnenspel. Het hoofd van de toekijkende heer vindt in zekere zin zijn equivalent in de boomkruin die zich tegen de lucht aftekent. Let er op hoe de tekening van de rotsblokken in het gras de samenstelling nauwer aaneen doet sluiten en met de plooien van de mantels de vlakverdeling ten goede komt. Merk meteen op hoe verantwoord de zalfpot, de hamer en de drie spijkers zijn geplaatst : juist op de plaats waar twee figuren van de compositie met elkaar moeten verbonden worden. Ook de kleur speelt bij dat alles een niet te onderschatten rol. Vooral het groen en rood vullen elkaar aan ; samen met de talrijke en fijne nuances van het wit bereikt de schilder aldus een wonderlijke harmonie.
Deze 'Bewening van Christus' is, zoals zovele werken uit deze periode, niet van een handtekening voorzien. Geschreven documenten, die ons nader inlichten over het schilderij en zijn meester, ontbreken eveneens. Te oordelen naar zijn stylistische karakteristieken rekent men thans dit werk tot het œuvre van Petrus Christus.