Toen in 1930 het Maagdenhuismuseum zijn deuren voor het publiek opende, heeft men wel zorg gedragen de prachtige reeks van 63 papkommen in Antwerps plateel een ereplaats toe te kennen.
Antwerpen had in de zestiende eeuw vermaardheid verworven door het plateel dat men er vervaardigde. De verschillende soorten van aardewerkprodukten welke men hier aan de man bracht, waren geheel of gedeeltelijk bedekt met een laagje tinglazuur waarvan de witte kleur zich uitstekend leende om veelkleurig of blauw beschilderd te worden. Deze in het Oosten ontstane techniek, werd door de Spanjaarden van de Arabische pottenbakkers geleerd. Ook de Italianen wachtten niet lang om zich deze, voor het Westen nieuwe techniek, eigen te maken en reeds in het begin van de 16e eeuw zien we dat een aantal Italiaanse pottenbakkers zich te Antwerpen komen vestigen.
Aan de hand van archiefstukken weten we dat verschillenden onder hen reeds van bij het begin der eeuw een bloeiend atelier uitbaatten waarbij ze dan door een reeks Antwerpse leerlingen geholpen werden. Bij de vooraanstaande ingewekenen citeren we voornamelijk Guido di Savino, waarvan de naam later veranderd werd in Guido Andries en Peter Frans van Venedigen. Naast deze vreemde technici doen omstreeks het midden der eeuw een aantal autochtonen zoals Hans Floris en Jan Bogaert van zich spreken.
De tweede helft der eeuw zal uitblinken door de kwaliteit der produktie waardoor ze zich een weg baant tot ver buiten de landsgrenzen. Een ander feit van belang in die periode is de uitwijking van een aantal plateelbakkers die de gistende Zuidelijke Nederlanden verlaten om zich in Holland, Engeland en Duitsland te vestigen. Terecht mogen we beweren dat die vluchtelingen aan de basis liggen van de vermaarde Hollandse zeventiende-eeuwse faïence. De eens zo bloeiende Antwerpse plateelindustrie zal nog wat nakwijnen tot in het begin der zeventiende eeuw en stilaan uitsterven.
Het weze hier terloops aangemerkt dat de termen majolica, gleiswerk, faïence en plateel alle hetzelfde beduiden en doelen op voorwerpen bedekt met tinglazuur. De Antwerpse produkten behoren hoofdzakelijk tot de categorie der gebruiksvoorwerpen en zo zien we de ateliers vloertegels, muurtegels, huisnaamplaten, schotels, zalf- en pillenpotjes, kannetjes, albarelli en papkommen vervaardigen.
De papkommen waarvan hier sprake, zijn afkomstig uit het Antwerpse 'Maagdenhuis' of meisjesweeshuis en werden meer dan waarschijnlijk aangekocht tussen de jaret» 1553, stichtingsdatum van de instelling en 1587, datum waarop de inventaris van het huisraad werd opgemaakt en waarin sprake van 'acht dozijnen en vijf commekens'. Ook de stijl der kommen schijnt die veronderstelling te bevestigen. Wat nu de kunstenaarpottenbakker betreft, hierover is er niets positiefs bekend en voor de paar tekens (een M en een dubbele voluta) die de onderkant van twee papschoteltjes sieren, hebben de specialisten nog geen oplossing gevonden. Al de papkommen zijn volgens één zelfde basispatroon ontworpen. Ze hebben de vorm van een halve bol die op een lage standring rust en zijn voorzien van twee vijflobbige doorboorde handvatten, omzoomd door een dikke blauwe lijn waartussen een vulling van fijn blauw netwerk. Bij de meeste is alleen de holle binnenzijde met tin- en de bolle buitenzijde met transparant loodglazuur bedekt. De versiering der holle binnenzijde is gevormd door een opeenvolging van een gele of witte doorstreepte rand, een 4 cm brede fries en een medaillon met een borstbeeld op witte of gele grond.