Inhoud

  • Het borstbeeld van Guido Gezelle door Jules Lagae
  • Iconografisch materiaal als informatiebron voor (heem)musea

Borstbeeld van Guido Gezelle door Jules Lagae

Poëzie wordt beluisterd of leest men. Gezelle heeft het in zijn gedicht "ter inleidinge" over "sterk zij de tale der woorden". Uitgesproken woorden vergaan dikwijls, ze worden meegenomen met de wind. Woorden die neergeschreven zijn, gedrukt zijn, blijven bewaard voor de eeuwigheid. "'Wie schrijft die blijft".

Borstbeeld van Guido Gezelle door Jules Lagae. 1894, brons, 42 x 52 x 34 cm. Het beeld staat opgesteld in de tuin van het G. Gezellemuseum te Brugge. 

Borstbeeld van Guido Gezelle door Jules Lagae. 1894, brons, 42 x 52 x 34 cm. Het beeld staat opgesteld in de tuin van het G. Gezellemuseum te Brugge. 

Wanneer in 1999 Guido Gezelle's honderdjarige overlijden herdacht wordt, willen we zoveel mogelijk het accent leg­gen op de woordkunstenaar, op "sterk zij de tale der woor­den". En toch moeten wij zelf toegeven dat we ongewild Gezelle gaan verbeelden. Wij brengen tentoonstellingen met foto's en boeken, met documenten en schilderijen.

Hoe moet men literatuur overbrengen naar een publiek dat momenteel het meest aangesproken wordt door beeldmateriaal. Uit de reacties van bezoekers aan het Gezellemuseum blijkt dat de meesten zich aangesproken voelen door de sfeer van het museum en zijn tuin. Persoonlijk voel ik me steeds opnieuw aangetrokken door de kop van Gezelle die opgesteld staat onder de grote spar in de tuin die  vermoedelijk nog dateert uit de tijd dat de jonge Gezelle hier woonde. De driedimensionaliteit, het  weergeven op ware grootte, gesculpteerd naar het leven door een realistisch gericht kunstenaar. Deze drie elementen ­samen maken dat de portretbuste van Guido Gezelle zo veel zegt, zo veel ziel weergeeft. 

Guido Gezelle werd geboren op 1 mei 1830 in de Rolweg te Brugge, in het huis dat werd ingericht als Guido Gezellemuseum. Zijn leven speelde zich af tussen Brugge, Roeselare en Kortrijk. Alhoewel hij er steeds van droomde om als missionaris naar Engeland te trekken werden zijn mogelijkheden door zijn kerkelijke overheid liever in het eigen bisdom benut. Men kent Gezelle vooral als de dich­ter voor wie de natuur en het religieuze een toonaangevende rol spelen. Evenwel was hij tevens heel actief als journalist, als filoloog, als redacteur van volkskundige tijdschriften. Als priester was hij progressief leraar aan het klein Seminarie te Roeselare, directeur van het Engels College te Brugge, onderpastoor te Brugge en te Kortrijk en in zijn laatste levensjaren kreeg hij het eervolle ambt van rector van het Engels klooster te Brugge. Hij stierf op een boogscheut van zijn geboortehuis. Alhoewel hij een echt West-Vlaams particularist was, oversteeg hij met zijn dichtwerk de provinciale grenzen en wordt hij nu nog steeds als één van onze belangrijkste nederlandstalige dichters beschouwd en op eenzelfde lijn geplaatst als de Nederlander Multatuli. 

De beeldhouwer Jules Lagae (Roeselare 15.03.1862 - Brugge 02.06.1931) studeerde aan de stedelijke academie van Roeselare en van Brussel en werd er assistent van Charles van der Stappen. Na gewerkt te hebben in de ateliers van Jef Lambeaux verbleef hij, na het winnen van de Prijs van Rome in 1888, in Italië tot 1892. Daarna vestigde hij zich eerst te Zaventem en vanaf 1894 definitief te Etterbeek. Lagae modelleerde verscheidene beeltenissen van de propagandisten van de Vlaamse beweging en vooral  van diegenen die met zijn geboortestad Roeselare verband hielden: Hugo en Gustaaf Verriest en Albrecht Rodenbach. In 1894 maakte hij de buste van Guido Gezelle die in 1902 te Kortrijk werd geplaatst. Na WO I ontwierp hij tevens verscheidene monumenten ter herdenking van de oorlogsslachtoffers. Lagae muntte uit in het borstbeeld. Hij werkte heel nauwgezet en men weet dat zijn modellen soms tot dertigmaal toe dienden te poseren, wat in zijn portretkunst leidde tot een gevoelig modelé en een diep­zinnige geestelijke analyse. Het laatste monument dat hij zelf nog zag oprichten was dat van Guido Gezelle aan de 0. L. Vrouwkerk te Brugge in 1930.

Beelden spreken voor zich. Je kan er als het ware mee spre­ken, mee converseren, ze bevragen, zonder een antwoord te verwachten. 

Gentse bezoekers aan de Belgische kust rond de eeuwwisseling, Fonds Vanderhaeghen, Museum voor Volkskunde, Gent, lnv. 422

Gentse bezoekers aan de Belgische kust rond de eeuwwisseling. Fonds Vanderhaeghen, Museum voor Volkskunde, Gent, Inv. 422

Icanografisch materiaal als informatiebron voor (heem)musea

Sinds "Zaltbommel" in het begin van de jaren '70 startte met de uitgave van kleine dorpsgebonden fotohoekjes, is zowat heel Vlaanderen bedaçht met één tot meerdere fotoboeken, allen variërend in formaat, uitgever (van de oudste via de Europese Bibliotheek uit Zaltbommel over zuiver lokaal initiatief lol een aantal uitgevers die, buiten Het Streekhoek, allen dienden Le sloppen) en informatieaanbod. 

Dat informatieaanbod is nu net de pijler waarop zou moe­ten kunnen voortgebouwd worden. De basis wordt in de meeste gevallen gevormd door een prentbriefkaartencol­lectie, aangevuld met foto's uit familiealbums. Die albums kunnen prachtexemplaren bevatten, zeker wanneer de fo­tograaf in kwestie meer dan alleen maar de familiehoogte­punten vastlegde en zich als een gedreven amateur bezig­hield met de registratie van de veranderingen in zijn hele leefomgeving. Veelal konden die amateurs teruggevonden worden onder de notabelen, de (onder)pastoors en dorps­onderwijzers. Na het overlijden van fotograaf komt uiter­aard de gewone problematiek van vererving of vernieti­ging aan de orde, zodat hier de verwervingsproblematiek nog moeilijker wordt dan in het basisgeval met de verza­meling van uitgegeven beeldmateriaal. Door de toegeno­men waarde, vooral van foto's en prentkaarten, is als enig duidelijk gevolg de prijs daarvoor drastisch gestegen. 

De verwerving en het opsporen van dat iconografisch ma­teriaal is één zaak, de registratie een andere. Naast de technische aspecten van die registratie is hier vooral aan­dacht geboden voor de inhoudelijke beschrijving van die informatiedragers. Gegevens als plaats, datum en foto­graaf zijn daarbij slechts basiselementen. Om met dat beeldmateriaal te kunnen werken dient men, buiten de sfeer die een beeld kan oproepen, vooral meer te weten over het wat en hoe. Het opsporen van de rand informatie is noodzakelijk voor het correct kunnen situeren van het beeld en zijn bevroren informatie. Indien men niet verder gaat dan het gewone verzamelstadium - omdat de verza­melaar soms de nodige detailgegevens reeds kent en de nood van registratie niet inziet, of er geen interesse voor heeft en gewoon geïnteresseerd is in het beeld an sich - kan het eindresultaat, zoals te zien is in tal van die foto­boeken en in sommige tentoonstellingen, informatief zeer ontgoochelend zijn. 

Zoals bij loutere illustraties verworden die foto's dan enkel tot sfeervolle beelden uit het verleden, zonder men weet wie, waar, wat, wanneer en waarom een bepaalde foto zich aan volgende generaties presenteert. Zelfs gezichten van familieleden worden voor de vierde of vijfde generatie nietszeggend wanneer er geen antwoord te vinden is op de vijf w-vragen en dreigen daardoor verloren te gaan, met als gevolg het verdwijnen van extra informatie zoals over de klederdracht. Beelden van allerlei activiteiten, stra­ten, huizen of interieurs zullen langer meegaan door hun toegevoegde documentaire erfgoedwaarde. 

Een foto die enkel nog een sfeer kan oproepen blijft voor vele museumconservatoren slechts een heemkundig curio­sum. Pas wanneer men een antwoord heeft op de vijf w-vragen wordt het een historisch document, waarmee men kan gaan werken om artefacten of schilderijen beter in een ruimer kader, in zijn context, te kunnen plaatsen; om het educatief een meerwaarde te laten geven aan de basisstukken in een opstelling. Ook in heemmusea is het actief gebruik van foto's nog lang geen gemeengoed, maar situeert het gebruik zich tussen specifieke reminis­centie (tonen van verloren hoekjes, rampen en beroemde figuren) en dorpsgebonden hoogtepunten (monumenten).

Het verlevendigen en het educatief aantrekkelijker maken van heemmusea, historische collecties allerhande én van kunstmusea kan perfect gebeuren met de schat aan icono­grafische gegevens (cf. G. Oliver, Photographs and Local History (London, 1989)) die uit een goed uitgebouwde en gedocumenteerde fototheek te halen zijn. Pas dan zal het idee van een betere contextualisering van de artefacten en de schilderijen verder kunnen uitgewerkt worden. In het kader van de milleniumactiviteiten organiseert het Britse History Channel een fotografiewedstrijd, wat in de Lage Landen eveneens wordt gestimuleerd via een Kodakactie. Dergelijke acties onderstrepen het belang dat op vlak van de reminiscentie aan fotografisch materiaal wordt ge­hecht. We komen steeds dichter bij de herdenking van tweehonderd jaar fotografie, terwijl de verwerkingsmoge­lijkheden (inclusief de aanpassingen of m.a.w. de vervor­mingen) steeds groter worden. Het wordt dus intussen stil­aan tijd wordt om naast het kunstzinning aspect, de in­houdswaarde van het medium fotografie ook als museaal medium in al zijn inhoudelijke, sensibiliserende en educa­tieve meerwaarden maximaal tot zijn recht te laten komen in elk museaal verband. Pas op die manier zal er extra aan­dacht en zorg besteed worden aan het registreren van de informatie om te kunnen antwoorden op de vijf w-vragen, zodat als toemaatje ook fotoboeken voor een ruim publiek verrijkender bijschriften zullen krijgen die aan de vraag naar meer informatie kunnen voldoen.

Download hier de pdf

Museum Kattern 1999.3.pdf