Urvater. Het Verhaal van een Kunstverzameling. De titel van het boek klinkt veelbelovend, de feeërieke ontdekkingstocht kan beginnen. Want Bertie Urvater (1910-2003) en zijn echtgenote Gigi vormden een van die kunstverzamelende koppels zoals ze die vandaag niet meer maken: zo rijk als de zee diep is, met een ongekende flair voor kwaliteit en een panache uit een andere tijd.
Mausoleum voor een kunstverzamelaar
Een uitzonderlijke verzameling in een uitzonderlijk gebouw
De verzameling was een begrip en de woning waarin zij was ondergebracht te Sint-Genesius-Rode, een ontwerp van André Jacqmain, een icoon van de Belgische architectuur.
De sterkhouders van dit boek zijn dan ook: een selectie uit de omvangrijke verzameling a rato van een werk per pagina, en dat uitgesmeerd over meer dan tachtig bladzijden en dan nog eens een volledige katern over de villa als schrijn voor al dat moois. Het contrast is ook treffend tussen de kleurenpracht van de werken en de strakke zwart-witfotografie bij de presentatie van de architectuur.
Van in de jaren vijftig groeide de collectie van Urvater pijlsnel. Bertie had een zeer goede smaak, maar hij wist ook bij wie hij raad kon vinden: E.L.T. Mesens, Emile Langui, Philippe Robert-Jones, om er maar enkele te noemen. De verzameling was daarom spraakmakend, met topwerk van René Magritte, Francis Bacon, Wifredo Lam, Max Ernst, César en ga zo maar door.
In zijn op maat ontworpen villa had dit ensemble een volwaardige vervanger van het ter ziele gegaan museum voor moderne kunst van Brussel kunnen zijn. Spijtig genoeg werd de verzameling verspreid en de villa verloederde. Na jaren verwaarlozing werd het in extremis door de huidige eigenaars smaakvol gerenoveerd.
Een bevoorrechte getuige aan het woord
Initiatiefnemer van dit herinneringsboek is Danièle de Temmerman (dochter van Gigi uit een vorig huwelijk en stiefdochter van Bertie). Zij is een bevoorrechte getuige met bovendien een diploma van kunsthistorica op zak. Dit laatste wil zij blijkbaar even vergeten. Zonder dikdoenerij wil zij hulde brengen aan haar ouders en de dierbare herinneringen aan een wonderbaar familiaal kader koesteren. Spijtig genoeg vormen ouderliefde en persoonlijke herinneringen een warme mix met een kleffe bijsmaak. De terugblik van de Temmerman zweeft tussen banale herinneringen en kunsthistorische beschrijvingen die vanwege een vakvrouw iets meer diepgang mochten vertonen. De toon is ongedwongen, maar de nonchalance slaat over in slordigheid. Dat de Tweede Wereldoorlog in juli 1939 zou uitgebroken zijn klopt niet, een lapsus wellicht. Een kunsthistorica met nadrukkelijk Franse oriëntering zou moeten weten dat Le Sidaner geen Belgische, maar een Franse schilder was, een vergetelheid.
Maar al die foutief gespelde eigennamen kunnen niet zonder meer als zetduivels worden verontschuldigd: Knopff ipv Khnopff, Sophie Tauber ipv Taeuber, Patrick Wahlberg ipv Waldberg, Georges Grard ipv George Grard, Oscar Dominiquez ipv Dominguez. Er is zelfs even sprake van een Breughel de Velours.
De kunst van het vertalen
En dat legt een ander pijnpunt bloot. De teksten zijn duidelijk vertaald, en dan nog op een drafje. Als de oorspronkelijke tekst dan in een zweverig idioom is opgesteld krijg je onvermijdelijk pareltjes voorgeschoteld.
Het bos van Soignes voor het Zoniënwoud, daar kun je nog om glimlachen, net als om deze: ‘Het was Ensor die deze frisse wind ontdekte.’ (en hiermee wordt Félix Labisse bedoeld!) Maar dan wordt het sibillijns: ‘gotische structuren, evenwichtige constructies op de rand van instorten’(?).
De algemene inleiding wordt verzorgd door de Libanese dichter Salah Sétié die ons opzadelt met de vraag: ‘Wat is gloeiing in de kunst?’ Wij zijn er nog niet uit.
En dan ‘het verhaal van een kunstverzameling’. Dit wordt helaas niet verteld, omdat de schrijfster de juiste toon niet vindt. Hier zat echt stof in om het ontstaan, het hoogtepunt en de ondergang van een collectie kleurrijk te verwoorden en te illustreren, maar er gebeurt niets, of bijna niets. Urvater heeft werk aangekocht dat hoogst representatief was voor de betreffende kunstenaars. Om er maar enkele te noemen: Au seuil de la liberté van René Magritte waarin een opeenstapeling van ingelijste magrittiaanse symbolen door een kanon bedreigd worden, La visite, wellicht het meest spraakmakend werk van Paul Delvaux, met zijn suggestie van prostitutiebezoek door een jonge knaap, een krachtig droomlandschap van Wifredo Lam van vier meter bij drie. Het zijn vandaag de pronkstukken van musea en andere grote collecties. De verhalen liggen voor het rapen. Hooguit wordt de schenking van eenentwintig werken aan het Museum voor Moderne Kunst te Brussel vermeld, in een enkele volzin.
Over de persoonlijke omgang met kunstenaars blijkt de Temmerman zich haast niets te herinneren. Van de schitterende villa in Sint-Genesius-Rode weet zij enkel te vertellen waar haar kamer gelegen was, dat het er gezellig aan toe ging, dat Bertie en Gigi af en toe stevig ruzie maakten en dat Alexander Calder een echte atleet was die haar bij het dansen van de vloer tilde.
De echte getuigen
Enkele bevoorrechte getuigen helpen het beeld enigszins recht te trekken. Zo is er een korte, maar overtuigende getuigenis van Pierre Alechinsky die vrij goed de gevoelens weergeeft van een jonge kunstenaar tegenover die machtige maar innemende kunsttycoon. André Jacqmain verwoordt heel goed hetgeen hij gevoeld heeft toen hij de opdracht kreeg een villa voor het echtpaar Urvater en voor hun collectie te ontwerpen, een loodzwaar programma, maar wat een buitenkans. Ook Philippe Roberts-Jones haalt herinneringen op, over hun samenwerking in de aankoopcommissie van het Museum voor Schone Kunsten te Brussel. We vangen even een glimp op van de gedrevenheid van Urvater als lucide kunstliefhebber.
Blijven de mooie plaatjes. Urvater had inderdaad prachtig werk in huis. Dit salontafelboek laat ons daarvan nog even nagenieten. Ooit zal iemand ons het boeiend verhaal van Bertie Urvater en van zijn verzameling uit de doeken doen, echt iets om naar uit te kijken.
Uit de boeken
Danièle de Temmerman e.a.
Urvater. Het verhaal van een kunstverzameling
224 blz., 175 illustraties - 22,5 x 22,5 cm, hardcover - ISBN 978-90-5856-477-1 - 45,00 euro - Stichting Kunstboek