Toen de Anwerpse schilder René Guiette (1893) in 1925 op de «Exposition Internationale des Arts Décoratifs» te Parijs het «Pavillon de l'Esprit Nouveau» van Le Corbusier had gezien, was zijn beslissing genomen: hij zou bouwen met Le Corbusier. Die beslissing kwam niet helemaal onvoorbereid. Guiette was een fervente lezer van het tijdschrift «L'Esprit Nouveau», dat zijn naam aan het paviljoen had gegeven. Le Corbusier, een van de stichters van het blad, gebruikte het als spreekbuis om zijn kruistocht voor de architectuur te prediken (1).
In het eerste nummer reeds lanceert hij zijn bekende oproep «Trois rappels à Mrs. les architectes» en plaatst er een foto van Amerikaanse graansilo's naast. Het uitgangspunt van de «trois rappels» was: architectuur heeft niets te maken met «stijlen», wel met «1. volume: architectuur is het knappe, correcte en magnifieke spel van volumes in het licht - 2. oppervlakte: een volume is omhuld met een oppervlakte die, verdeeld volgens de richtlijnen en grondideeën van het volume, dit laatste individualiseert - 3. plan: het plan is de voortbrenger. Het draagt in zich het wezen van de gewaarwording».
In een later nummer van hetzelfde tijdschrift (1921) spreekt Le Corbusier van de woning als van «une machine à habiter», een woonmachine, waardoor niet alleen de traditionele opvatting over de woning wordt doorbroken, maar ook de hele samenhang van het woonmilieu in een nieuw licht wordt geplaatst.
In het «Paviljoen van de Nieuwe Geest» waren al deze ideeën voor het eerst tastbare, concrete vorm geworden. De oorspronkelijke opdracht luidde: een huis voor een architect te bouwen. Le Corbusier had zich hiertegen verzet: «Waarom een huis voor een architect? Mijn huis is dat van iedereen, van gelijk wie; de woning van een beschaafd mens, die in deze tijd leeft.» Het paviljoen stond dan ook niet op zichzelf. In deze tijd kan men geen woning meer als een autonoom, in zichzelf besloten, geheel bouwen. Het paviljoen was enkel een fragment van wat Le Corbusier toen «l'immeuble-villa» en later «l'unité d'habitation» heeft genoemd, een model op ware grootte van een volwaardige woning met eigen daktuin, maar een woning die paste in een grote structuur, een cel in het weefsel van de stad, niet meer aan de bodem gebonden - ze kon evengoed vijftien meter hoog geplaatst worden. Het is niet zonder betekenis dat men langs het woningpaviljoen in een tentoonstelling terechtkwam, waarin de stad van morgen was gepresenteerd.
De «Services d'architecture de l'exposition» namen het niet en stopten het paviljoen van Le Corbusier weg achter een zes meter hoge palissade. Het was ook de negatie van de «arts décoratifs» en van de architectuur als een deel ervan. De tussenkomst van de minister van schone kunsten Charles de Monzie was nodig om het paviljoen opnieuw voor het publiek toegankelijk te maken. Onder dit publiek bevondt zich René Guiette.