Het kauwen, pruimen, van de betelnoot (Areca) met kalk, 'au', komt veel voor. De kalebassen, ook 'au' genoemd, waarin de kalk wordt bewaard, zijn met speciale decoraties versierd; evenals de handvatten van de likstokken die in de kalk worden gedoopt. Het pruimen zelf, maar vooral de vorm en versiering van deze voorwerpen hebben allerlei sociale en godsdienstige aspecten. De kalkkalebas wordt gemaakt van een vrucht, de Lagenaria. Op de plaats van de stengel wordt een gaatje gemaakt om de kalebas te kunnen leegpeuteren en wassen, én om er later de likstok in te kunnen steken. De aldus overgebleven groene schil wordt nu op een stokje in de zon en wind te drogen gezet en krijgt zo zijn okerkleurige en harde glanzende uiterlijk. Er zijn twee typen: de peervormige gebruikt door vrouwen en de komkommervormige gebruikt door mannen.
Met gloeiende snippers hout worden de meestal spiraalvormige versieringen aangebracht; een moeilijk karwei, uitgevoerd door specialisten.
De buitenste punten van de spiralen zijn vrijwel altijd verbonden met zwartgebrande puntige driehoeken. Het spiraalornament wordt door de gebruikers in verband gebracht met iets wat beweegt, rolt, groeit, en met wolken. Deze algemene versiering mag door iedere man en vrouw worden gebruikt.
Het basisornament van vrijwel alle versieringen op de voorwerpen in dit gebied is deze spiraal, gecombineerd met de golflijn, die de scheppingsmythe en de daarmee samenhangende vruchtbaarheid symboliseren. Bij de schepping heeft een mythische figuur (de 'cultuur-heros') duidelijkheid gebracht in de toen heersende chaos. Hij scheidde licht en duister, hemel en aarde, geesten en mensen, rechts en links, man en vrouw, noord en zuid, oost en west, bergen en meer, jongere en oudere broer; kortom de hele kosmos in twee tegengestelde aspecten. Dit dualisme betekent niet dat deze aspecten nu gescheiden zijn; het gaat er juist om het contact, de samenhang en vooral het evenwicht ertussen te bewaren. Pas dan is het leven, de samenleving, de cultuur mogelijk. De versieringen op de gebruiksvoorwerpen beelden de noodzaak uit deze tegendelen steeds weer tot eenheid te brengen. Sommige handvatten van de likstokken, 'aukom' of 'aukong', hebben de vorm van een mensenfiguurtje, 'torèle nuo', een woord waarmee zowel levende als dode mensen - voorouders - worden aangeduid. Andere bestaan uit een reeks vormen onder elkaar: bovenop die van een betelnoot, die op een mensenhoofd lijkt, daaronder ringen en kralen. De gelijkenis tussen deze twee typen is zo frappant dat, gevoegd bij het gegeven dat kralen met mensen worden geassocieerd, het niet ondenkbaar is dat het uitgewerkte mensenfiguurtje zich uit het meer abstracte type heeft ontwikkeld. De op het handvat uitgebeelde voorouders of kralen schenken de mensen leven en rijkdom.
De kunst van de bewoners van het Sentanimeergebied komt voort uit het geloof dat de ruwe basisvormen van de benedenwereld een bevestiging vragen van de bovenwereld om met succes te kunnen worden gebruikt. De kunstenaar probeert dit te doen door de band tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke zichtbaar te maken op de gebruiksvoorwerpen. Het begin van de spiraal is dan ook de aarde, het einde de hemel.