Het kunstwerk van de St.-Martinuskerk te Halle, dat hier wordt besproken is het oudste in ons land bewaard gebleven albasten retabel uitgevoerd zo naar de geest als naar de vorm in de renaissancestijl. Een opschrift meldt dat het geplaatst werd in 1533 en dat het gemaakt werd door 'Jehan Mone Maistre artiste de l'empereur'.
Tot omstreeks het midden van de 16de eeuw bleven onze beeldhouwers de traditie, d.i. de laatgotische stijl voortzetten, alleen een aantal decoratieve elementen en soms een meer gracieuze houding bewijzen dat zij zich toch even lieten beroeren door de Italiaanse renaissance. Deze werd in onze beeldhouwkunst vooral door vreemde kunstenaars ingevoerd : een Conrad Meyt, een Jan Mone, een Guyot de Beaugrant, die aangemoedigd werden door de hoogwaardigheidsbekleders en de humanisten.
Mechelen, waar het hof van Margareta van Oostenrijk was gevestigd, werd een van de eerste en belangrijkste centra voor de verspreiding van de renaissance. Het is trouwens in de Dijlestad dat Mone woonachtig was toen hij het retabel voor de kerk van Halle vervaardigde.
Deze kunstenaar, die in de documenten 'Jan' of 'Jehan de Metz' ook 'Jan Artist' of 'l'Artiste' genoemd wordt, is afkomstig uit Metz. Zijn geboortedatum is niet bekend, wellicht zag hij het levenslicht omstreeks 1485-1490. Waarschijnlijk kreeg hij zijn eerste opleiding in een van de plaatselijke, Italianiserende ateliers, waar hij ook albast leerde bewerken. Dit kostbare materiaal, dat ook in de omgeving van Metz te vinden was, kwam in onze gewesten meer en meer in gebruik door de opkomst van de Renaissance. Vermoedelijk verbleef Mone vervolgens in Italië; in 1512 werkte hij in Aix-en-Provence; in 1516 was hij in Barcelona, waar hij in 1519 samenwerkte met de bekende Spaanse renaissancebeeldhouwer Bartolomé Ordónêz. In 1521 maakte Dürer zijn portret te Antwerpen en wisselde met hem geschenken uit. Het volgende jaar werd 'Maistre Jehan de Mets dit l'artiste demourant à Anvers' door Karei V naar Brussel ontboden die hem de titel van 'artiste de l'empereur' verleende. In 1524 vestigde Mone zich te Mechelen en werd hem door het stadsbestuur een jaarloon toegekend dat van 1545-1546 af tot 1548-1549 'pensie' werd genoemd, in 1539 werd hem door de Grote Raad van Mechelen, dank zij de tussenkomst van de keizer om bewezen diensten in Spanje en elders, de heerlijkheid Luttingen, nabij Diedenhofen, als erfgoed toegekend. Omstreeks die tijd keerde hij terug naar zijn geboortestreek en, alhoewel zijn roem als beeldhouwer gevestigd was, schijnt hij zijn artistieke loopbaan te hebben opgegeven om zich vooral bezig te houden met zijn nieuwe bezittingen. In 1541 of 1542 reisde hij naar Mechelen wellicht ter gelegenheid van de voltooiing van het retabel voor de hofkapel (nu in de St.-Michielskathedraal te Brussel) dat in zijn atelier te Mechelen was vervaardigd. Hij zou omstreeks 1550 overleden zijn.