Het Naakt uit het Museum te Antwerpen dateert van 1927. Het is een der eerste uit een reeks van naaktfiguren - schilderijen en tekeningen - die vanaf de twintiger jaren door Daeye werden uitgevoerd. Treffend is, hoe dit schilderij op een haast klassieke manier werd opgevat. Eenvoudig van opbouw, heeft het niets van het buitensporig-revolutionaire dat zozeer de kunstproduktie uit die tijd kenmerkt. Inderdaad staan de twintiger jaren bekend als een periode van losbandigheid in het leven en buitenissige vormvernieuwing in het artistieke. De oorlog had een einde gesteld aan het optimistische toekomstvertrouwen van de 19de eeuw : de wereld was aan scherven geslagen en de kunst wenste deze chaos te weerspiegelen. Met de traditionele vormen werd gebroken ; men bekeek de natuur als door een versplinterd glas. Het expressionisme wilde de hevigste uitdrukking geven van een innerlijke emotie, waarvan het vervormde, scheefgetrokken, mishandelde natuurbeeld getuigenis moest afleggen.
Het Naakt te Antwerpen kan men moeilijk als een expressionistisch werk in deze zin beschouwen. De rustige, gesloten lijnvoering, het tere, genuanceerde koloriet zijn niet de uitdrukking van een geschokte geest, die zijn vertwijfeling op een brutale wijze uitschreeuwt, maar veeleer van een die tot innerlijke harmonie is gekomen. Werken uit deze tijd ontvangen dan ook betekenisvolle titels als 'Dromerij' en 'Sereniteit'.
Uit eenzelfde gemoedsgesteltenis is het Naakt ontstaan. In zichzelf gekeerd zit het meisje naar de toeschouwer toegewend, het hoofd op de ranke hals lichtjes voorwaarts neigend, de romp enigszins getorst en de armen kruislings over haar dijen gevouwen ; een stroomval van lichtbruin haar onderstreept de sierlijke schouderlijn. Met tederheid zijn de zachte glooiingen van het lichaam weergegeven : het rozige naakt met de vaalgroene schaduwen vlekt op tegen een achtergrond van uiterst-fijn geschakeerde, tonige kleurvlakken. Een stoel en een drapering zijn veeleer te vermoeden dan aanwezig ; nauwelijks aangeduid, worden ze in het geheel van de achtergrond als sfeerscheppende elementen opgenomen, zonder als zelfstandige voorwerpen tot hun recht te komen. De schijnbaar aan het toeval overgelaten houding van het meisje is in werkelijkheid berekend op een subtiel samenspel van lijnen, vlakken en volumes in wisselwerking met het patroon van de achtergrond.
Het meest onderhevig aan de expressionistische, vervormende manier van schilderen is het hoofd van het meisje, dat slechts in zijn algemene lijnen bij de werkelijkheid aansluit. Niet zoals het lichaam, waarvan de zachte rondingen door soepele overgangen van licht naar schaduw geboetseerd zijn, wordt het aangezicht bruusk gescheiden in twee helften, een heldere en een rozig-rode. Alsof de kunstenaar de toeschouwer opzettelijk wou onthutsen, heeft hij dit rood met een slordige veeg tot buiten de natuurlijke omtreklijn van het gelaat in de donkere partij van de achtergrond doen vervloeien. Schijnbaar veronachtzaamd, maar van een groot raffinement, is de binnentekening van mond, neus en ogen. Anatomisch onjuist hangt het linkeroog met groen-blauwe pupil scheef ten opzichte van de horizontale aslijn der ogen : het krijgt daardoor een uitdrukking van onzegbare melancholie onder de opgehaalde wenkbrauw.
Zoals gezegd streefde Daeye waarachtigheid na in de uitdrukking van het innerlijke, niet getrouwheid in de weergave van het uiterlijke. Juist hierdoor is hij dan ook verwant aan het expressionisme. Buiten elk modieus of schools verband staat echter Hippolyte Daeye als een unieke figuur temidden van zijn tijdgenoten. Hij is wellicht niet de grootste onder hen, wel een van de meest aantrekkelijke.
Vooral de toeschouwer bij wie een zekere gevoelsverwantschap aanwezig is, zal naar het woord van Emmanuel de Bom in Daeyes werk vinden : 'een stille weelde, die zacht in U gaat leven'.