Volledig terecht brengt deze herfst MUDEL (Museum van Deinze en de Leiestreek) het werk van Jozef Cantré (1890-1957) onder de aandacht. De ‘jongste’ overzichtstentoonstelling vond veertig jaar geleden plaats. Maar dit wordt een tentoonstelling met een focus, zoals de ondertitel aangeeft. Ontdek of herontdek Cantré, beeldenschepper en ambachtsman.

Zijn beste jaren

Curator Peter J.H. Pauwels aarzelt niet om Jozef Cantré een vergeten kunstenaar te noemen. “Bij bibliofielen staat hij natuurlijk hoog aangeschreven; denk bijvoorbeeld aan De Boer die sterft van Van de Woestijne of zoveel kaftontwerpen. Maar bij het grote publiek is zijn naam toch wel in de vergetelheid geraakt. Hij verdient beter.”

Het artistieke parcours van Jozef Cantré was wel behoorlijk hobbelig. Dat blijkt uit de lijvige studie die Pauwels over hem schreef en die naar aanleiding van de tentoonstelling gepubliceerd wordt. Hierin schetst hij het maatschappelijk milieu waarin het kunstenaarschap van Cantré tot ontwikkeling kwam, zijn sociaal en Vlaamsgezind engagement, het activisme en de ballingschap, de grote opdrachten tot en met het Anseele-monument.

Het boek kreeg dezelfde ondertitel als de tentoonstelling: beeldhouwer & houtsnijder. In beide stopt het verhaal in 1938. Peter Pauwels: “Dat is het ogenblik waarop hij de opdracht voor het Anseele-monument krijgt toegewezen. Nadien is de fut er een beetje uit, of beter gezegd verliest hij van zijn scherpte. Er komen maniëristische trekjes in zijn werk: meer realistische rondingen, arceringen en schaduweffecten die nogal banaliserend werken. Wij focussen op de periode tussen 1918 en 1938, zijn vruchtbaarste jaren, maar niet de gemakkelijkste.”

Jozef Cantré, Meisjestorso, 1928-29, terracotta, Collectie mudel Deinze

Jozef Cantré, Meisjestorso, 1928-29, terracotta, 45 x 20 x 16 cm Collectie mudel Deinze

Taille directe

De tentoonstelling moet onze kijk op Cantré ook verruimen. Zijn bijdrage tot de heropleving van de houtsnede in ons land wordt algemeen aanvaard. Zij naam wordt in één adem genoemd met die van Frans Masereel, Rik Van Straeten, zijn broer Jan Frans Cantré en Joris Minne; de zogenaamde Vijf, een groep die als dusdanig nooit bestaan heeft, maar ondertussen wel een begrip is geworden. Zijn sculpturaal werk daarentegen werd nog nooit systematisch belicht. Dit wordt een herontdekking van Cantré als beeldhouwer. En in zijn geval mag die term letterlijk worden opgevat. De opbouw uit plaaster of klei van een beeld boeit hem niet, wel het uithakken uit hout of steen, de zogenaamde ‘taille directe’.

Van de monumentale beeldhouwkunst van Cantré is in ons straatbeeld niet veel te merken: uiteraard het Anseele-monument op het Zuid in Gent, een zwevend hoofd van Peter Benoit tegen een betonnen achtergrond aan de Wapper in Antwerpen en het uit Nederland naar Deerlijk getransporteerde grafmonument voor René De Clercq. Een naoorlogse allegorie van post, telegraaf en telefoon op het oude postgebouw van Oostende kan Pauwels veel minder boeien. Pauwels: “Het is uiteraard heel persoonlijk, maar de barokke zwierigheid ervan raakt mij veel minder dan Cantré’s werk uit de jaren 1920.”

Beeldhouwen is geen dankbaar beroep. Peter Pauwels beaamt: “Cantré werkt in tijden van crisis, voor kunstenaars al voelbaar nog voor Wall Street overkop gaat. Van de Benoit heeft hij een maquette gemaakt, maar enkel het hoofd werd gerealiseerd. Om er nog iets aan te verdienen heeft hij er verkleinde plaasteren replica’s van verkocht. Voor het Anseele-monument heeft hij ook heel wat tegenkanting gekregen en bovendien brak de oorlog uit. De stenen, zorgvuldig door hem uitgekozen, werden daarom jarenlang in de garage Mahy verborgen. Zijn beelden vielen wel op, oogstten levendige commentaar, maar de verkoop viel tegen.”

Zijn beelden vielen wel op, oogstten levendige commentaar, maar de verkoop viel tegen.

Stilistisch behoren Cantré’s beelden tot het zuiverste wat het expressionisme heeft voorgebracht: directe uitdrukking, zuiverheid van lijn met een minimum aan beklemtoonde accenten. Het innoveren schrikt hem niet af. Zijn vrienden Gust. De Smet en Frits Van den Berghe brengt hij samen in een dubbelportret in de vorm van een Januskop.

Ook gaat hij heel bewust om met polychromie op zijn beelden: zij is nadrukkelijk maar niet schreeuwerig en komt de expressiviteit van het werk ten goede. Hij maakt er trouwens geen handelsmerk van. Kleur is en blijft een hulpmiddel.

Jozef Cantré, De beeldhouwer, 1923, houtsnede, Priveverzameling

Jozef Cantré, De beeldhouwer, 1923, houtsnede, 185 x 113 mm Priveverzameling

De houtsnede heruitgevonden

Cantré heeft iets met materialen en ook in zijn houtsneden laat hij dat duidelijk blijken. Vergeleken bij het werk van Frans Masereel, valt zijn grotere directheid op. Een houtsnede van Masereel bekoort en overtuigt door de subtiele balans tussen witte en zwarte partijen. Cantré stelt alles in het werk om het onderwerp zo doelmatig mogelijk uit te beelden. Zijn houtsnede De Beeldhouwer is hiervan een treffend voorbeeld: de kunstenaar (een zelfportret), een beeld, een hamer en een beitel, daar gaat het om. De omgeving is aanwezig, maar blijft onbestemd.

Traditioneel werden houtsneden ingekleurd, een beperkt gamma aan kleuren kwam hiervoor in aanmerking en werd met sjablonen aangebracht. Cantré gaat ook af en toe met gekleurde blokken te werk, maar hij brengt ze als zelfstandige vlakken aan, als ondersteunende accenten. Meer dan bij Masereel is er bij Cantré een primitivistische ondertoon. De materiële gewaarwording van het houtblok blijft sterk aanwezig.

De verwantschap met voorbeelden uit het buitenland is niet toevallig. Pauwels: “Hij bewonderde de mensen van Die Brücke en van Der blaue Reiter Zijn goede vriend Gust. De Smet was geabonneerd op het tijdschrift Das Kunstblatt. Op het einde van de oorlog was dat toonaangevend op gebied van grafische kunsten. Zo herken je ook in zijn werk van die tijd verwantschap met Campendonck, Heckel, Schmidt-Rottluff. Typisch voor die jaren is de overvloed aan tijdschriften; voor de kunstenaars een vrij goedkope manier om hun werk kenbaar te maken, maar vooral een gedroomd uitwisselingsplatform van ideeën, stijlen en technieken.”

Jozef Cantré, Tederheid, 1924, gepolychromeerd hout,  Collectie mudel Deinze

Jozef Cantré, Tederheid, 1924, gepolychromeerd hout, 44 x 33 x 26 cm Collectie mudel Deinze

Twaalf jaar ballingschap

Op het einde van 1918 moet Jozef Cantré de wijk nemen naar Nederland en breekt voor hem een moeilijke tijd aan. Kort daarop wordt hij bij verstek veroordeeld tot 5 jaar cel en het betalen van een flinke geldboete. Wat wordt hem ten laste gelegd? Pauwels: “Cantré was voor en tijdens de oorlog geëngageerd in de sociale strijd bij de Jongsocialisten. Volksverheffing was een kernbegrip en in de Gentse context viel dat samen met de emancipatiegedachte van de Vlaamse beweging. Tijdens de oorlog kreeg dit een concrete invulling met de Vlaamse Hogeschool. Cantré was er ingeschreven als vrije student en bracht het
in 1918 tot assistent. Strafbaar. Anderzijds had hij de herinneringspenning ontworpen voor het honderdjarig bestaan van de universiteit. Bovendien had hij meegewerkt aan een tijdschrift dat de rechtbank met een gedurfd neologisme als wederlands bestempelde. En als dat nog niet genoeg was, had
hij zich, net als zijn vriend Masereel in Zwitserland, geëngageerd in het pacifisme.”

Jozef Cantré, omslag van De Gemeenschap, Kerstnummer 1926

Jozef Cantré, omslag van De Gemeenschap, Kerstnummer 1926 Priveverzameling

De volgende twaalf jaar brengt Cantré door in ballingschap. Dit belet niet dat hij in contact blijft met het kunstleven in België. In de mate van het mogelijke neemt hij er actief aan deel. Ook zijn er contacten in Nederland, waar de rol van dichter René De Clercq niet te versmaden is. Deze zet een kunsthandel op en kan verzamelaars in Nederland en daarbuiten voor het werk van de Vlaamse bannelingen interesseren.

Andere figuren treden op te voorgrond: Albert Daenens met zijn anarchistisch tijdschrift Haro!, Paul-Gustave Van Hecke, die hij nog kent uit het vooroorlogse Gent, met de kunstgalerij Sélection en het gelijknamige tijdschrift, de Antwerpenaar Roger Avermaete met zijn tijdschrift Lumière, het tijdschrift Ruimte. Het zijn zoveel kanalen om zijn werk kenbaar te maken. Zijn echtgenote, die probleemloos naar België mag reizen, treedt op als tussenpersoon: om clichés en werken te bezorgen, soms om geld op te halen. Het verloopt moeizaam en voorzichtigheid is geboden: door zijn veroordeling bestaat de kans op inbeslagname. Rijk wordt hij er niet van en soms ontbreekt zelfs het geld voor postzegels om clichés op te zenden. Pauwels: “En er zijn nog meer moeilijkheden. Het leven in Nederland is duurder dan in België en bovendien is de wisselkoers ongunstig. Hierdoor wordt hij verplicht hoge prijzen te vragen voor zijn werk en dat komt de verkoop niet ten goede. Gelukkig kan hij terugvallen op een uitgebreid netwerk in de twee landen.”

Tal van literatoren willen hem inschakelen om hun werk te illustreren: Karel Van de Woestijne, Herman Teirlinck, Wies Moens, zijn kompanen van op de universiteit: Richard Minne, Maurice Roelants, Raymond Herreman, Achilles Mussche. In Nederland illustreert hij onder meer Hendrik Marsman en maakt hij enkele opmerkelijke illustraties voor De Gemeenschap, een progressief-katholiek tijdschrift. Het ontwerpen van ex librissen brengt ook enig financieel soelaas.

Jozef Cantré, Danseressen, 1920-21, brons,Collectie Wiegersma Consultancy and Expertise, Belgie

Jozef Cantré, Danseressen, 1920-21, brons, 31 x 20 x 10 cm Collectie Wiegersma Consultancy and Expertise, Belgie

Apotheose met Anseele

In 1929 treedt in België een ‘uitdoofwet’ in werking, hierdoor wordt Cantré’s straf opgeschort en neemt zijn ballingschap een einde. De terugkeer verloopt in mineur. Net op dat tijdstip verliest hij een kind. De financiële zorgen zijn verre van voorbij.

Peter J.H. Pauwels: “Het blijft moeilijk, voortdurend moet hij afrekenen met tegenkanting. Systematisch wordt hij voor bepaalde opdrachten geweerd. Het scheelde niet veel, of de opdracht voor het Anseele-monument was aan hem voorbijgegaan.”

Toch wordt het Anseele-monument een mijlpaal in zijn carrière. Na de dood van de socialistische voorman in februari 1938 wordt een wedstrijd uitgeschreven voor een gedenkteken. Het ontwerp van Jozef Cantré steekt overtuigend uit boven de concurrentie, maar er is zwaar weerwerk uit radicaal rechtse hoek, bij monde van het tijdschrift Cassandre. Ook La Flandre libérale gooit met modder. Uiteindelijk drukt juryvoorzitter Emile Langui de beslissing erdoor. Cantré krijgt de opdracht. Maar het is nog wachten tot 1948 vooraleer het monument onthuld kan worden.

Met het Anseele- monument rondt Pauwels zijn overzicht af. Het beeld is een synthese van de beeldhouwkunst van Jozef Cantré. De kolossale figuur van Anseele rijst op uit de stenen massa, een brok vastberaden weerbaarheid; de energieke armbeweging zet die om in een onstuitbare stuwing. Cantré heeft gekozen voor Fins Balmoralgraniet, een bijzondere harde steensoort die de steenhouwer en zijn materiaal zwaar op de proef stelde. Samen met acht medewerkers heeft hij aan het beeld gezwoegd en gekapt, een uitputtingsslag die hij met plezier is aangegaan; garant voor een eerlijk resultaat.

Jozef Cantré, Ik ben uwe oren uit: De boer die sterft door Karel Van de Woestijne, 1931, (De Sikkel, Antwerpen, 1937) Collectie mudel, Deinze

Jozef Cantré, Ik ben uwe oren uit: De boer die sterft door Karel Van de Woestijne, 1931, (De Sikkel, Antwerpen, 1937) Collectie mudel, Deinze

Cantré? Die ken ik al honderd jaar!

Ballingschap en tegenslagen hebben niet geleid tot isolement of miskenning. Jozef Cantré genoot veel waardering van zijn collega’s. Daarom wordt op de tentoonstelling zijn werk getoetst aan dat van tijdgenoten, die bij hem de bevlogen vakman waardeerden, evenals de creatieve geest. Een voorbeeld misschien? Pauwels hoeft niet na te denken: “Ossip Zadkine en Cantré konden het bijzonder goed met elkaar vinden. Zij leerden elkaar kennen in Nederland bij dokter Hendrik Wiegersma in 1927 en het klikte dadelijk. Beiden waren beoefenaars van de taille directe, beiden hadden een brede intellectuele interesse. In 1950 wilde iemand tijdens een diner te Brussel Cantré aan Zadkine voorstellen. Deze schaterde het uit: ‘Cantré? Die ken ik al honderd jaar!’”

Tentoonstelling

Jozef Cantré: Beeldhouwer & Houtsnijder - Nog tot 7 januari 2018 - Open: dinsdag t.e.m. vrijdag van 14 tot 17.30 uur; zaterdag en zondag van 10 tot 12 uur en van 14 tot 17 uur - Gesloten: maandag - MUDEL (Museum van Deinze en de Leiestreek) - Lucien Matthyslaan 3-5, 9800 Deinze, - T 09 381 96 70

Ter gelegenheid van de tentoonstelling verschijnt het boek van curator Peter J.H. Pauwels: Jozef Cantré, Beeldhouwer & Houtsnijder

Download hier de pdf

Jozef Cantré, beeldhouwer & houtsnijder