Op zes mei 1432 was het veelluik met 'De aanbidding van het Lam Gods' voltooid, dat Joos Vijd had besteld bij Hubrecht van Eyck en na diens dood door zijn broer Jan werd voltooid. Weldra was het kunstwerk zowat overal bekend geraakt; wijd en zijd werd er met bewondering over gesproken. Wereldlijke en geestelijke overheden, schilders en reizigers kwamen het bewonderen. In 1520/1521 roemde Albrecht Dürer het als een 'überköstlich, hochverstàndig Gemal'. Lucas de Heere noemde het, in 1565, een hemelse schat in Vlaanderen. Drie jaar later vermeldde Marcus van Vaernewijck het veelluik onder de 'wonderen ende singulariteiten' van de Arteveldestad, 'welcx gelijke men in geheel Europa niet en vont'. Het retabel werd slechts geopend voor enige grote heren of voor iemand die de bewaker ervan met een goede fooi gunstig stemde. Op grote feestdagen was de Vijdkapel evenwel voor iedereen toegankelijk, maar dan was er zoveel gedrang omheen het kunstwerk, dat men het moeilijk kon bewonderen.
Het is merkwaardig hoe behoedzaam de geestelijkheid van de kathedraal heeft gewaakt over het retabel dat haar was toevertrouwd. Haar goede zorg verslapte niet tot op het einde van de achttiende eeuw. Maar in 1794 werden de vier middenpanelen, namelijk 'De aanbidding van het Lam', 'God de Vader', 'De H. Maagd' en 'Johannes de Doper', door de Franse bezetters naar Parijs overgebracht. Na de slag van Waterlo werden ze teruggehaald en opnieuw opgehangen in de kathedraal.
De zijluiken, die de kanunniken in 1816 heimelijk hadden verkocht en terecht waren gekomen in het museum te Berlijn, werden in 1920 overeenkomstig het Verdrag van Versailles als herstelbetaling teruggeschonken aan België. In 1861 werden tenslotte de panelen met Adam en Eva verkocht aan de Belgische staat. In de Gentse kathedraal werd het retabel vervolledigd door de kopieën van Michiel Coxie; de stukken met de beeltenis van de Eerste Mensen werden echter herschilderd door Victor Lagye, die de naakte figuren van Adam en Eva aangekleed had voorgesteld. In de negentiende eeuw was men blijkbaar preutser inzake kerkversiering dan in de vijftiende eeuw.
Was het retabel herhaaldelijk bedreigd geweest door branden, uitgebroken in de kathedraal van St.-Baafs, toch is het duidelijk dat niet het vuur maar wel de geestesgesteldheid van de 19de-eeuwse kerkelijke overheid de grootste schade heeft berokkend aan het retabel van de gebroeders Van Eyck. De Gentse stede en de geestelijkheid van de kathedraal mogen zich gelukkig achten dat originele meesterwerk van de Vlaamse kunst opnieuw prijkt op zijn oorspronkelijk plaats met uitzondering van het paneel 'De rechtvaardige rechters'.
Het Lam-Godsretabel is niet enkel een geschilderd Vlaams mysteriespel, dat een picturaal beeld wil geven van de verlossing van de mens door Jezus-Christus, het is ook een verzameling van panelen waarin alle genres van de middeleeuwse schilderkunst zijn verenigd: van het groot godsdienstig tafereel tot en met het portret en het stilleven. Het landschap is hier geen decor meer, geen kunstmatige achtergrond. De personages zijn geplaatst in een denkbeeldige maar natuurlijke ruimte, waarin ze kunnen ademen en bewegen. Die personages zijn niet meer als typen geschilderd, maar het zijn portretten van mensen met een eigen psychologische diepte, waaruit vroomheid en levenslust straalt. De gebroeders Van Eyck hebben veel belang gehecht aan allerlei details, maar hun interesse daarvoor heeft de zin voor het synthetische niet gedood. Hun veelluik vormde een keerpunt in de Europese schilderkunst en was het uitgangspunt voor het Vlaamse realisme.