Het schilderij dat ons bezighoudt wordt in de oudere literatuur beschreven als de voorstelling van een passiespel op de Grote Markt te Antwerpen, door Gillis Mostaert geschilderd in opdracht van de stedelijke magistraat, die uit piëteit een konterfeitsel van het voor de slopershamer bestemde oude stadhuis wilde bewaren. Laten we elk van die beweringen aan een nader onderzoek onderwerpen.
We stellen vooreerst vast, dat ze grotendeels berusten op een gravure bestemd voor de 'Annales Antverpiensis', van Papebrochius (1700). Die gravure geeft hetzelfde stadsgezicht weer als het schilderij, maar onder weglating van het passiegebeuren, in dit geval de veel afgebeelde scène uit het Evangelie, waarin verhaald wordt hoe Pilatus de gevonniste Christus aan het volk toont. De prent in kwestie, blijkens het onderschrift door Henri Causé naar een schilderij van 'Mostart' gegraveerd, draagt als titel : 'Vetus Curia Antverpia sicut stetit usq. ad annum 1564', d.w.z. 'het oude Antwerpse raadhuis zoals het er tot in 1564 stond'. Op de prent is het grondplan getraceerd van het nieuwe stadhuis, dat tot op heden de Grote Markt siert.
We mogen geredelijk aannemen dat het schilderij een getrouwe weerspiegeling geeft van de toestand waarin de gebouwen zich omstreeks het midden van de zestiende eeuw bevonden. Het eigenlijke raadhuis, een eerder bescheiden gotisch gebouw met typische hoektorens en trapgevel, werd in het begin van de vijftiende eeuw opgericht op de plaats van het oudere broodhuis, dat reeds eerder door de gemeentelijke diensten in gebruik was genomen. Tot in zijn onderdelen is het gebouw nauwkeurig weergegeven. Men merkt de pui met dubbele trap die naar de hoofdingang leidt, onder de accoladeboog boven de ingang een beeldengroep met O.-L.-Vrouw, beschermheilige van de stad, gedeeltelijk onvoltooid gebleven beeldnissen voor vorstenportretten, en helemaal bovenaan het wapen van de hertog van Bourgondië met twee engelen als schildhouders. Door de uitbreiding van de stedelijke administratie werden in de loop der zestiende eeuw de aanpalende gebouwen, waaronder de lakenhal, geïncorporeerd. Dit heterogeen complex was omstreeks het midden van de eeuw zo bouwvallig geworden, - doordat het aan de zuidzijde tot tegen de rui reikte, maakte waterschade een voortdurende versterking van de grondvesten noodzakelijk, - dat er een zegswijze bestond : beven gelijk het oud stadhuis. Reeds in 1541 besloot de magistraat een gloednieuw raadhuis te bouwen. Op 27 februari 1561 had de eerste steenlegging plaats en vier jaar later, in 1565, kon het imposante, in de 'moderne' renaissancestijl opgetrokken gebouw plechtig in gebruik worden genomen. Indien we aanvaarden, dat het schilderij tot stand kwam vóór de afbraak in 1565 van het oude raadhuis (theoretisch bestaat immers de mogelijkheid dat het nadien werd geschilderd, teruggrijpend op een vroegere afbeelding die ons niet bekend is), dan bekomen we als terminus ante quem het jaar der afbraak, 1565. In acht genomen echter het feit, dat men reeds in juni 1561 druk werkte aan de nieuwe bouw, waarvan in oktober 1562 het houtwerk der eerste verdieping was opgetrokken, zou het schilderij, waarop van die bouwbedrijvigheid geen spoor te merken valt, vóór 1561 ontstaan moeten zijn.