Dat het Mercatorfonds in dit Mercatorjaar een boek brengt over de beroemde cartograaf, die vijfhonderd jaar geleden als Gerard de Cremer werd geboren in Rupelmonde, ligt voor de hand. Dat de auteur een Duitser is, hoeft ook niet te verwonderen. In 1552 verhuisde Mercator naar Duisburg, waar het belangrijkste deel van zijn cartografische productie tot stand kwam. Historicus en etnoloog Thomas Horst is vooral bekend voor het onderzoek naar oude globeparen en cartografiegeschiedenis van de vroegmoderne tijd. De man heeft dus heel wat bagage en hij kreeg bovendien medewerking van onder meer onze Koninklijke Bibliotheek en het Mercatormuseum in Sint-Niklaas.
Als inleiding geeft het boek een beknopte opsomming van Mercators successen. En dat is heel wat: de invoering van de Latijnse cursief in de cartografie, de berekening van de magnetische noodpool, de eerste voorstelling van loxodromen op globen en kaarten, het eerste gebruik van het begrip ‘atlas’ en vooral de introductie van de ‘mercatorprojectie’ met wassende breedten als betrouwbaar oriëntatiemiddel voor navigatiekaarten. Om de betekenis van deze verwezenlijkingen duidelijk te situeren, opent Thomas Horst met de geschiedenis van de cartografie vóór Mercator. In de oudheid gaat de meeste aandacht naar Ptolemaeus, de Grieks-Egyptische wiskundige en geograaf die halverwege de tweede eeuw een dertiendelig standaardwerk schreef over astronomie, met de stelling van een bolvormige aarde als centrum van het heelal.