Is hij een schilder van uitzonderlijk formaat, hij is niet minder groot als tekenaar. Was hij een man met een ongelooflijk sterk, scheppend instinct, waardoor zijn schilderijen als 't ware vanzelf uit zijn penseel vloeiden, — men noemt hem terecht : spontaan scheppend als een natuurkracht! — tevens waren zijn wil en drang naar zelfbeheersing fenomenaal.
Bij de bespreking van Permeke's allermenselijkst schilderij Het Afscheid, roemden wij hem als de grootmeester van het Vlaams expressionisme.
Toen hij zich als jonggehuwde, in 1912, opnieuw te Oostende vestigde, waar hij vanaf zijn zesde jaar gewoond had, begon zijn eigenlijke carriere ; hij zette consequent de verovering door van een slijkdonker palet, waarmede hij voorgoed zijn rug keerde naar het zonnig koloriet van het impressionisme. Maar tegelijk vocht hij tegen het gevaar dat zijn schilderijen het uitzicht zouden krijgen van sombere modderpoelen, waarin niet de minste vormvastheid of vormduidelijkheid zou te onderscheiden zijn. Daartoe omsloot hij zijn figuren met uiterst scherpe omtreklijnen die zo nadrukkelijk gegeven zijn, dat ze als krachtlijnen voorkomen en zijn beste composities uit de jaren 1914-1917 verkrijgen daardoor, naast hun somberheid, iets van staalharde vastheid en potigheid. De lijn, de getekende, afbakenende omtrek wordt daardoor een uitdrukkingsmiddel, dat bij hem weldra een even sterk expressief vermogen verkrijgt, even sterk spreekt als zijn wonderbare taal der kleur, die hij in een verrassende soepelheid van vermenging en volklank weet aan te wenden. Na jaren van verbeten vechten was de tekenaar in hem ten slotte even sterk ontwikkeld en gedisciplineerd als de schilder.
Van 1920 tot zijn dood toe heeft Permeke aanhoudend, en de laatste jaren, toen hij ook aan het boetseren ging, zelfs buitenmate veel getekend. Hij tekende figuur, dieren en allerlei voorwerpen : boeren en boerinnen, vissers, vrouwennaakten, paarden, wagens, karren, visserssloepen, nu eens vlug en op klein formaat, bij wijze van schetsen, maar heel vaak op groot formaat, met de opzet door het tekenen het wezenlijke van wat hij gezien had met dezelfde wil tot volledigheid uit te drukken als bij het schilderen.
Wanneer men een keus van een vijftigtal tekeningen uit zijn overdadige produktie in een tentoonstelling zou bijeenbrengen, dan zou men verstomd staan over de uitzonderlijke kracht en de betekenis ervan. Zijn Bedelaar, uit 1931, is een van zijn aangrijpendste tekeningen, een die men nooit meer vergeet. Het is een tekening met een figuur op levensgrootte. Daardoor alleen is ze al indrukwekkend. Ge staat als 't ware voor de werkelijkheid zelf.
Er wordt ons een schooier getoond, blootshoofds, op zijn blote voeten, en met een opene, bedelende hand. Hij staat met zijn gekromde rug naar ons gekeerd, maar over zijn schouder wendt hij zijn grote kop naar ons toe, vooral zijn breed-opene, starende ogen. Deerniswekkende ogen, die sprakeloos-gapende nood zijn, die niet vragen, niet schooien, maar de wonde van hun hulpeloosheid op ons richten en de ontmoeting zoeken met de zielenood die in het hart van elkeen van ons te schreien ligt.
Wat kunt ge verder nog zeggen van zulk meesterwerk, dat U aangrijpt en tot gewetensonderzoek dwingt ? In het Permeke-Museum te Jabbeke hangt deze tekening naast twee andere, even belangrijke, De Spitter en De Zaaier, en onwillekeurig vergelijkt ge ze onderling, om telkens opnieuw naar De Bedelaar, als naar de aangrijpendste, terug te keren.