Bloemen en dieren spreken tot de verbeelding. Ze zijn ook letterlijk stof voor beelden. De Vlaamse Topstukkenlijst herbergt een kleine maar fijne collectie met de meest uiteenlopende fauna en flora, van een detail tot de essentie van een kunstwerk.
Bloemen en beestjes
Uilen hebben altijd al een rol gespeeld in de verhalen van vele culturen wereldwijd. Ze zijn mysterieus want wanneer de mens slaapt, zijn deze nachtroofvogels op pad en aangezien hun ogen frontaal geplaatst zijn, en niet zijdelings zoals bij de meeste vogels, kijken ze ons recht in de ogen. Hun symbolische betekenissen zijn erg divers. Het is algemeen bekend dat ze gewaardeerd worden voor hun wijsheid. Homeros bedacht Athena, de Griekse godin van de wijsheid, niet voor niets met het epitheton ‘de uilogige’.
“Niemand haat de kunst, tenzij zij die haar niet kennen”, lezen we in het Latijn bovenaan de kabinetminiatuur die Joris Hoefnagel (1542–1600) schonk aan zijn kompaan Abraham Ortelius (1527–1598). In dit kleinood eert Hoefnagel zijn motto natura sola magistra (enkel de natuur als leermeester). Een harige vlinderrups, volgroeide vlinders, een waterjuffer en andere vliegvlugge insecten zijn tot in de kleinste details geschilderd. Onderzoek wees uit dat Hoefnagel ook echte vlinder- en libelvleugels verwerkte in zijn kunststukjes – mogelijk ook in dit voorbeeld. Pontificaal in het midden zit een ransuil met typische oorpluimen. Hoefnagel voert een zogenaamde Hermathena op, of een combinatie van de goden Hermes en Athena. De uil, als attribuut van Athena, houdt de caduceus, of de staf van Hermes vast, de god van de reizigers en de verspreider van kennis. Die staf bestaat voor de gelegenheid uit een verfborstel met twee slangen. Links en rechts liggen een passer, een meetinstrument, verf, teken- en schildergerei en pigmenten in schelpen. Daarmee verbindt Hoefnagel zijn wereld, die van de kunst, met die van zijn vriend, de wetenschap. Ortelius was een belangrijke, vroege cartograaf, wat verzinnebeeld wordt door de globe op het boek. Het is een allegorie die je zonder voorkennis niet kunt begrijpen. Kennis was, zoals bovenaan aangegeven door de maker, essentieel.
Een drankzuchtig uiltje
Uit de zeldzame, zestiende-eeuwse uilenbeker in de collectie van DIVA blijkt dan weer de multi-inzetbaarheid van de uil. Uilenbekers waren populair in de Nederlanden en in Duitsland. Zowel het lijf, gemaakt uit een kokosnoot met gesneden verenpatroon, als de gegraveerde zilveren kop, die gedemonteerd kan worden, deden dienst als beker tijdens braspartijen. Uilen eten hun prooien, zoals vogels en knaagdieren, volledig op, waarna de onverteerde botjes en haren uitgebraakt worden. Zo werd de uil ook een symbool voor vraatzucht. Slechts twee andere uilenbekers met kokosnootlijf zijn bekend (in collecties in Frankrijk en Nederland). De Middelnederlandse tekstregel op de liprand luidt spottend: “Wanneer alle andere vogels in hun nest liggen dan vlieg ik het best.” Ook in die tijd waarschuwde men al voor overmatig drankgebruik.
Blompottekens
We noemen het wel bloemstillevens, maar echt ‘stil’ zijn ze zelden. Ze blaken van vitaliteit, vaak ritselen en gonzen ze van het leven, en daar was het schilders en kopers net om te doen. Alles vergaat, behalve geschilderde boeketten, waarin de tijd stilstaat en het altijd lente is, of zomer. Exemplarisch en een vroeg voorbeeld is de bloemenvaas van Osias Beert (1580-1624). Let op de strakke belichting waarbij amper bloemen in de schaduwzijde zitten. Elke soort, en dat zijn er bij Beert heel wat, moest duidelijk waarneembaar zijn en kreeg evenveel aandacht. Het is een samenstelling van bloemensoorten die overigens niet op hetzelfde moment bloeien. De nachtvlinder linksboven op de nis is een grote beer – in die tijd bruine beervlinder genoemd. Toeval of een allusie op Beerts eigen familienaam?
Zowat alles aan dit boeket in een te klein vaasje is ‘onecht’, behalve de minutieus geschilderde bloemen zelf. Beert volgde de natuur getrouw na, maar beconcurreerde die door onmogelijke zaken te presenteren. Het trompe-l’oeil-effect gaat dus veel verder dan een bloemenvaas in een nis.
Om bloemen natuurgetrouw te kunnen schilderen, had men echte voorbeelden nodig. Na zijn faillissement was de begenadigde bloemenschilder Roelant Savery (1576-1639) verplicht om zijn huis in Utrecht, Het Keyzerswapen, in 1638 te verkopen. Savery bleek een vlijtige tuinder en dat werd zelfs vermeld in de boedelbeschrijving: “De blomen ende vordene plantagie in den hoff staende.” Zijn tuin en de bijhorende bloemen werden geschat op een royale 400 gulden. Andere schilders gingen dan weer kijken in de tuinen van rijke mensen of in wetenschappelijke, botanische tuinen, zoals die van Carolus Clusius (1526-1609) aan de universiteit van Leiden. Clusius kweekte er als eerste tulpen. Kort daarna, zoals bij Osias Beert, doken ze op in bloemstillevens.
Al die fraaie flora vergde veel studietijd. Zeventiende-eeuwse modeltekeningen zijn helaas erg zeldzaam. Vandaar dat Jan Brueghels (1568-1625) verticale bloemenguirlande belangrijk is voor het collectieve geheugen. Zijn voorstudie gebruikte Brueghel voor verschillende schilderijen. Zelf zou hij enkele zaken verwerkt hebben uit Joris Hoefnagels magnum opus, De vier elementen (National Gallery of Art, Washington). Kunst zegt iets over het leven en de maatschappij, maar is ook altijd een dialoog met de kunst(geschiedenis) zelf.
Fladderende vlinders, wespjes die aangetrokken worden door bloemen, hongerige slakken of de knabbelende muis in het aan Clara Peeters (1588/89-1636) toegeschreven bloemstilleven gaan in essentie alle terug op de lofrede van Plinius over enkele mythische Oudgriekse schilders. Denk vooral aan het verhaal over Zeuxis’ sappige druiven die zo levensecht geschilderd waren dat vogels erop afkwamen.
Het leven als een zeepbel
Dat stillevens met het vanitasthema, of de vergankelijkheid van het leven, verbonden zijn, wordt pas echt duidelijk in Vruchten en wijnglas van Willem van Aelst (1627-1683). Deze toonaangevende stillevenschilder uit Delft werkte in Frankrijk en Italië en vestigde zich daarna in Amsterdam. Vanuit artistiek oogpunt is dit het belangrijkste schilderij van zijn hand in een Vlaamse collectie. De virtuoze weerspiegeling van de ruimte in het wijnglas, samen met zijn eigen donkere gestalte, herinnert aan Van Eycks Arnolfini-spiegel of de subtiele manier waarop Clara Peeters zichzelf portretteerde, piepklein weerspiegeld in glimmend tafelgerei. Ook de gekalligrafeerde handtekening in het tafelkleed gaat terug op Van Eyck.
Wat we zien, zoals de kronkelende wingerd, de druiven, de perziken, is natuurlijker weergegeven dan aan het begin van de zeventiende eeuw. De dorre blaadjes en het overrijpe fruit, met opengespatte en rotte druiven, volgen de natuurlijk cyclus van het leven. Opvallend zijn de twee nachtpauwogen aan de linkerzijde. Het is een soort nachtvlinder die vandaag een kwetsbare status heeft.
Een zuiver vanitasschilderij vinden we bij de weinig bekende Hendrik Andriessen (1607-1655). Het is ook het enige voorbeeld dat bewaard wordt in een Vlaamse collectie. Olielamp, doodshoofd en boeket met rozen verzinnebeelden de vluchtigheid van het leven, net zoals de pijp en de fysieke, kortstondige genoegens van tabak. Die ene zeepbel vat dat alles samen.
Insecten
De nietige kriebelbeestjes uit zeventiende-eeuwse bloemstillevens zijn bij Reinhoud (1928-2007), broer van de beeldhouwers Begga en Roel D’Haese, uitgegroeid tot imposante, op zichzelf staande sculpturen. Reinhoud had in de jaren 1950 contact met kunstenaars van de Cobra-beweging. Hij zocht het gezelschap van Pierre Alechinsky op, verhuisde naar Parijs en brak internationaal door met zijn expressieve creaturen. Net op dat kantelmoment maakte hij zijn koperen Sculptuur B (insect). Deze vroege sculptuur typeert zijn werk. De gedaante is dreigend, komt recht uit een nachtmerrie of mischien ook weer niet - macrofotografie van echte insecten kan even huiveringwekkend zijn. Voor Reinhoud gaven insecten aanleiding tot pure expressie. De realiteit is dat insecten kleur geven aan het leven en een onmisbare schakel zijn in elk ecosysteem.
Selectie topstukken 'bloemen en dieren'
- Anoniem, Kraanvogel (afdekplaat zuil), 1370 – 1378, Sint-Pieterskerk, Gent (beschermd sinds 18 juni 2013)
- Meester met gans, Uilenbeker, 1548-1549, Koning Boudewijnstichting, langdurige bruikleen aan DIVA, Antwerpen (beschermd sinds 23 maart 2023)
- Joris Hoefnagel, Allegorie voor Abraham Ortelius, 1593, Museum Plantin-Moretus, Collectie Prentenkabinet, Antwerpen (beschermd sinds 2 december 2014)
- Osias Beert, Bloemstuk in een nis, eerste helft zeventiende eeuw, Snijders&Rockoxhuis, Antwerpen (beschermd sinds 3 oktober 2023)
- Hendrick van Balen & Jan Brueghel I, Offer aan Ceres met vruchtenguirlande, kort voor 1618, privécollectie (beschermd sinds 18 maart 2005)
- Jan Brueghel I, Fruit- en bloemenguirlande, 1621-1623, Museum Plantin-Moretus, Collectie Prentenkabinet, Antwerpen (beschermd sinds 15 april 2020)
- Clara Peeters, Bloemen in een vaasje met sprinkhaan en kikvors en Bloemen in een vaasje met knabbelende muis, ca. 1612?, Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen (beschermd sinds 3 oktober 2023)
- Hendrik Andriessen, Vanitasstilleven, ca. 1650, Museum voor Schone Kunsten, Gent (beschermd sinds 3 oktober 2023)
- Willem van Aelst, Vruchten en wijnglas, 1659, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 3 oktober 2023)
- Karel Appel, Dier en kind op blauwe achtergrond, 1953, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (beschermd sinds 28 november 2022)
- Reinhoud, Sculptuur B (insect), 1958, S.M.A.K., Gent (beschermd sinds 28 november 2022)