Tijdens de middeleeuwen en de zestiende eeuw was het weven van tapijtwerk - ook legwerk geheten - een bloeiende kunstnijverheid in de Nederlanden. Reeds vroeg werden tapijten gemaakt in verschillende centra. Op het eind van de dertiende eeuw waren tapijtwevers aan het werk te Brugge en te Doornik. Andere centra traden in de veertiende eeuw eveneens op de voorgrond o.m. Brussel, Gent, Leuven en Rijsel. De Vlaamse tapijtkunst genoot een wereldfaam tijdens de vijftiende en de zestiende eeuw. Bestellingen werden gedaan uit verschillende Europese landen en Vlaamse wevers werden naar het buitenland geroepen door de vorsten om aldaar ateliers voor tapijtwerk te vestigen.
Het is verwonderlijk hoe weinig wandtapijten te vinden zijn in de musea van ons land waar de legwerkkunst een zo hoge bloei heeft bereikt.
Veel talrijker komen ze voor in andere landen zoals Italie, Spanje en Frankrijk. Belangrijk op het gebied van de tapijtkunst zijn nochtans de verzamelingen van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. Daar bevindt zich ook het tapijt dat zal besproken worden. Het behoort tot een reeks van tien stuks met de geschiedenis van de aartsvader Jacob.
De cartons voor deze reeks werden gemaakt door Barend van Orley. Die schilder, geboren te Brussel omstreeks 1488, stierf in 1541. Hij was de hofschilder van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk en bekleedde later dezelfde functie bij Maria van Hongarije. Als cartonschilder nam deze meester een vooraanstaande plaats in. Hij werkte o.m. voor de Brusselse tapijtwever Willem de Pannemaker.
In de geboortestad van de schilder, nl. in het atelier van Pieter van Aalst, werd ca. 1517 voor paus Leo X de befaamde reeks geweven : 'De handelingen van de Apostelen' naar de cartons van Rafael. De patronen van de Italiaanse meester waren voor veel Nederlandse schilders een openbaring. Zij braken volledig met de gotische traditie en openden de weg voor het binnendringen van de renaissancestijl in onze gewesten. Zij waren een leerschool voor alien die zich vertrouwd wilden maken met de nieuwe vormentaal. Ook Barend van Orley werd erdoor beïnvloed. Bovendien stond het milieu waarin hij verkeerde: nl. het hof van Margaretha van Oostenrijk, open voor de geest van de renaissance. Uit de Italiaanse voorbeelden leerde van Orley hoe hij zijn personages het best groepeerde en contact tussen hen tot stand bracht. Hij verving de statische figuren uit de vijftiende eeuw door levensgrote dynamische personages, opgenomen in een monumentale compositie waarin bouwkundige elementen en siermotieven een belangrijke plaats innemen. Die vernieuwing komt tot uiting precies in de wandtapijten met de Geschiedenis van Jacob.
Deze behangsels versierden oorspronkelijk het paleis van Kardinaal Lorenzo Campeggi te Rome. Na diens dood in 1539 werden ze het eigendom van de familie Malvezzi-Campeggi. Zij werden op het einde van de negentiende eeuw aangekocht door graaf Tiele-Winckler.
In 1917 versierden ze zijn domein te Meggen in Zwitserland. Daar hingen ze nog toen de Belgische staat de reeks in 1950 aankocht.
Voordat de tapijten in het bezit kwamen van graaf Tiele-Winckler werd een fragment van het eerste en van het derde tapijt weggenomen, wellicht om deze tapijten beter aan te passen bij de breedte der muren die ze moesten bekleden. Slechts een van die fragmenten, welke in het bezit waren van de graaf, bleef bewaard. Het bevindt zich in het museum te Brussel. Het andere stuk, weggesneden uit het derde tapijt dat hier besproken wordt, ging verloren.