Albast, luxueuzer dan goud en zacht als fluweel, was bijzonder populair in de Europese beeldhouwkunst. M Leuven en het Musée du Louvre hebben de handen in elkaar geslagen om met een selectie bijzondere werken van de veertiende tot de zeventiende eeuw alle aspecten van het materiaal te belichten. De expo toont 130 topstukken van de beste albastsnijders.

Juan de Anchieta, Sint-Onufrius, ca. 1570-1574, albast

Juan de Anchieta, Sint-Onufrius, ca. 1570-1574, albast Museo Nacional de Escultura, Valladolid

Albast in de beeldhouwkunst

M Leuven bezit een internationaal gerenommeerde collectie laatgotische beeldhouwkunst en beschikt over decennialange expertise in dit onderzoeksdomein. Het Louvre heeft een rijke verzameling albasten werken in huis en die is recent diepgaand wetenschappelijk onderzocht. Beide musea hebben elkaar gevonden om hun bevindingen en het mooiste uit hun collecties aan het publiek te tonen in de tentoonstelling Albast in M Leuven.

Albast werd al in de veertiende eeuw gebruikt door de grootste kunstenaars voor de meest prestigieuze opdrachten van veeleisende vorsten. Een imposant voorbeeld is het beeld van Sint-Catharina van Alexandrië in de Onze Lieve-Vrouwekerk van Kortrijk. Dit Topstuk van de Vlaamse Gemeenschap werd besteld bij André Beauneveu, beeldhouwer, schilder en boekverluchter, door de Vlaamse graaf Lodewijk van Male, voor de gravenkapel die hij rond 1373 in Kortrijk liet bouwen. Lange tijd is gedacht dat het beeld van marmer is gemaakt. Recent onderzoek door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium heeft aangetoond dat Beauneveu albast heeft gebruikt.

De verwarring tussen marmer en albast is logisch te verklaren door de visuele gelijkenis. De witheid van albast en de mogelijkheid om zorgvuldig te detailleren kunnen kunsthistorici op het verkeerde been zetten. Kunstenaars werkten met beide materialen. Het is dan ook interessant om bijvoorbeeld de marmeren Maria met Kind (ca. 1525-30) van Conrad Meit te vergelijken met zijn albasten versie (ca. 1530-40) uit de abdij van Saint-Amand-les-Eaux.

Etienne Bobillet en Paul Mosselmann, Pleurant met boek uit het grafmonument van Jean Duc de Berry, ca. 1451-53, albast

Etienne Bobillet en Paul Mosselmann, Pleurant met boek uit het grafmonument van Jean Duc de Berry, ca. 1451-53, albast Musée du Louvre, Parijs

De hardheid van bepaalde houtsoorten, zoals eik, walnoot en buxus, is vergelijkbaar met die van albast, zodat dezelfde gereedschappen konden gebruikt worden voor snijwerk in al deze materialen. Sommige kunstenaars schakelden makkelijk over van de ene techniek naar de andere, niet alleen Conrad Meit, maar ook de Bormanfamilie en de vroeg zeventiende-eeuwse beeldhouwster Maria Faydherbe uit Mechelen.

Een van de belangrijkste kenmerken van albast is de lichtdoorschijnendheid. Kunstenaars maakten er gebruik van om een bovennatuurlijk aspect te geven aan de afgebeelde personages. Bovendien leent albast zich zeer goed voor polychromie en vergulding. Het verdiept de kleuren en de schittering van het goud. De expo toont prachtig snijwerk met een subliem samenspel tussen de natuurlijke kleuren van het albast en de aangebrachte kleurige accenten. De topwerken komen van musea uit heel Europa. Zo zijn er Sint-Onufrius (ca. 1570-74) uit Valladolid, door Juan de Anchieta gesneden uit een vrij roze albast dat de huid van kluizenaar oproept, Sint-Michaël (ca. 1425-50) uit het Louvre met een prachtig wit gewaad, de Annunciatie van Javernat (ca. 1340-60) waar het goud primeert… en nog veel meer moois.

De dood verbeeld

Albast werd vaak gebruikt voor grafmonumenten. Marmer was dan wel prestigieuzer, maar albast was toch zeldzaam en duur genoeg om de status van heersers te onderstrepen. Bovendien gelijkt albast op vlees, is het warm om aan te raken en is het kwetsbaar. Het materiaal is dus bijzonder geschikt als symbool voor de vergankelijkheid van het leven.

De tentoonstelling maakt duidelijk dat het gebruik van albast in funeraire beeldhouwkunst Europese dimensies had. Het reliëf uit de graftombe van Ferdinand I van Aragon (overleden in 1416) en twee rouwende pleuranten uit een graftombe van een koning van Aragon (ca. 1365-80) illustreren het vroege gebruik in Spanje. De pleuranten uit de graftombe van Jean Duc de Berry (overleden in 1416), de broer van Filips de Stoute, tonen aan dat ook in de hoogste kringen in Frankrijk albast naast marmer mocht staan.

Transi van het grafmonument van Jean V de Hénin-Liétard, albast

Transi van het grafmonument van Jean V de Hénin-Liétard (1499-1562), graaf van Boussu, ca. 1551-62, albast Eglise Saint Géry, Chapelle des Seigneurs, Boussu-lez-Mons

Heel bijzonder zijn de albasten ligbeelden van overledenen. Die zijn meestal afgebeeld met alle attributen, zoals een ridder in het harnas, de handen devoot gevouwen en vaak met leeuwen aan de voeten, als symbool van macht en dapperheid. Helemaal tegengesteld aan deze glorieuze voorstellingen van de overledenen is het grafmonument van Jean de Hénin-Liétard (ca. 1562), graaf van Boussu in Henegouwen. Dit is een ‘echte’, bijna volledig naakte, dode. De rozige toon van het albast accentueert de pathos van de voorstelling, als een uitwerking van het memento mori thema. Macaber wordt het wanneer albast niet gebruikt wordt om het rozige vlees te verbeelden, maar om de beenderen en de opgedroogde huid van een skelet te tonen, zoals in Allegorie van de Dood (ca. 1530) uit de collectie van het Louvre.

De renaissance introduceerde variaties op het afbeelden van overledenen, zoals admiraal Philippe Chabot die achteroverleunend, met een melancholische blik, op zijn grafmonument (ca. 1543-1570) ligt.

Sofie Muller, Trinitas Terrestris, ANNA /001–004/22, 2022, albast

Sofie Muller, Trinitas Terrestris, ANNA /001–004/22, 2022, albast Privécollectie Gent

Altaarstukken en reliëfs

Net zoals in andere materialen waren er albasten altaarstukken in alle soorten en maten. Sommige waren prestigieuze opdrachten voor de elite, andere waren serieproducten voor de open markt. Ze zijn in heel Europa te vinden. De vroegst bewaard gebleven albasten altaarstukken dateren uit de veertiende eeuw en komen uit de artistieke omgeving van de Franse en Engelse koninklijke hoven. Aan het begin van de vijftiende eeuw werden ze ook populair bij de adel en de gegoede middenklasse. In de eerste helft van die eeuw was de werkplaats van de zogenaamde Meester van Rimini de meest indrukwekkende en invloedrijkste. Dit artistieke genie, omschreven als “de Jan van Eyck van de albastkunst”, dankt zijn naam aan het monumentale en complexe Rimini-altaar. Waarschijnlijk was deze Meester actief in de Bourgondische Nederlanden, allicht in de omgeving van Brugge.

Later, in de zestiende en zeventiende eeuw, zouden in de Zuidelijke Nederlanden op grote schaal albasten reliëfs en altaarstukken worden gesneden. Vooral Mechelen was tussen 1560 en 1630 beroemd voor de ‘cleynstekers’, die zich specialiseerden in kleine formaten, bijzonder geschikt voor privédevotie. De expo toont hiervan voorbeelden in de vorm van onder andere reliëfs, geïnspireerd op prenten, en huisaltaartjes.

Autonome kunstwerken

Albast werd ook gebruikt voor een breed scala aan zelfstandige kunstwerken. Uit de vijftiende en zestiende eeuw stammen mooie beelden en sculpturengroepen die gesneden werden in Frankrijk, Duitsland, Spanje en de Lage Landen. Een virtuoos voorbeeld in de religieuze sfeer is de Man van Smarten (ca. 1460-70), een vrijstaand beeld uit de Zuidelijke Nederlanden dat behoort tot te collectie van Museum Mayer van den Bergh. Andere geliefkoosde thema’s waren het afgehakte hoofd van Johannes de Doper, de piëta en Maria met Kind.

De aardse heersers deden een beroep op albastsnijders om hen te vereeuwigen in bustes en reliëfs. En voor de verzamelaars waren er beelden die vaak geïnspireerd werden door de klassieke oudheid. Een van de topstukken op de expo is de Slapende nimf (155-60), een exquis albast van Willem van den Broecke.

Het slotakkoord van de tentoonstelling is voor het spectaculaire zes meter hoge Sint-Annaretabel uit de collectie van M Leuven. Het is het laatste hoogtepunt van albasten retabelsculptuur, rond 1610 gesneden door Robert de Nole voor het celestijnenklooster in Heverlee. Dit retabel, samen met andere albastsculptuur uithet klooster, illustreert dat in de Lage Landen in de vroege zeventiende eeuw de laatste voorbeelden van de albastproductie werden vervaardigd, voor de triomf van marmer.

meester van Rimini, Hoofd van Sint-Jan de Doper, albast

Omgeving van de meester van Rimini, Hoofd van Sint-Jan de Doper, ca. 1430, albast Bayerisches Nationalmuseum, München

Dat het verhaal van albast niet eindigt in de zeventiende eeuw illustreert de expo met werk van Sofie Muller (°1974). Ze toont een reeks portretten uit de reeks Alabaster Mentalis (2015-2021) en ze creëerde, in dialoog met het Sint-Annaretabel uit Heverlee, een aantal Anna-ten-Drieën-sculpturen. Deze Trinitas Terrestris is gebaseerd op de relatie van Sofie Muller met haar moeder en met haar dochter, als een aardse, vrouwelijke drie-eenheid.

Albast

OKV publiceert een extra themanummer over de tentoonstelling Albast.

Tentoonstelling

Download hier de pdf

Albast.pdf