Trekpleisters van het hedendaagse toerisme zijn de zonnige stranden, de ongerepte natuur, en de 'kunststeden' zoals, in ons land, Antwerpen, waar een waaier van musea de artistieke creativiteit van het eigen historisch verleden blijvend bereikbaar en actueel maakt. Voor de meeste toeristen is dat iets wat geen verdere vragen oproept, en is de aanwezigheid van musea een even grote vanzelfsprekendheid als die van de gotische kathedraal, het stadhuis uit de renaissance, de barok in de St.-Pauluskerk. De musea horen daarbij zoals de zon bij een strand in Spanje, gegarandeerd door het reisagentschap. Een echte 'kunststad' is echter evenzeer ontstaan uit een tweede soort creativiteit, even dynamisch en gevoelsrijk als die van de scheppende kunstenaars: uit de liefde voor de kunst en uit de grootmoedigheid van het mecenaat. Ook in dat opzicht kan Antwerpen op een grootse traditie bogen. Het Museum Mayer van den Bergh is daarvan een schitterend voorbeeld.
Het onleent zijn naam aan de kunstverzamelaar Fritz Mayer van den Bergh, die op 4 mei 1901 plots overleed, pas 43 jaar oud. Aan zijn moeder is het te danken dat reeds drie jaar na het overlijden van haar zoon de plechtige opening kon worden gevierd van een nieuwgebouwd museum, waarin de kunstschatten die de verzamelaar naliet voorgoed bewaard blijven. De verdere geschiedenis van het museum is het verhaal van de geleidelijke ontsluiting van een privé-museum tot een openbare culturele instelling van de stad Antwerpen. Die ontsluiting betekende tegelijk een ontluiking uit de geborgenheid van de privé-verzameling tot een kunstcollectie met wereldwijde bekendheid.
Op dit laatste aspect wordt hier nader ingegaan. Hoe komt het, dat een dergelijk museum, waarvan de gehele inhoud op tamelijk korte tijd door één enkel man werd samengebracht, uitgegroeid is tot een levend iets, bij machte om een steeds ruimer publiek te boeien? Want hoe vaak gebeurt het niet dat dergelijke stichtingen na verloop van tijd meer stof dan bezoekers vergaren, omdat de keuze van het tentoongestelde de kritiek van latere generaties niet kan weerstaan? Hoe vaak strandt een dergelijke opzet niet als curiosum, waar men meer onder de indruk komt van de rijkdom, de zelfoverschatting of de eerzucht van de verzamelaar dan van de kwaliteit van de verzameling zelf? Alleen de tot museum omgevormde privé-verzamelingen waarachter een uitzonderlijke smaak en persoonlijkheid schuilgaan, hebben zich in de loop van de tijd als openbare culturele instelling kunnen handhaven.
In welk opzicht was Fritz Mayer van den Bergh dan zo uitzonderlijk? Zeker niet enkel en alleen omdat hij kunst verzamelde. Voor een ongehuwde en gefortuneerde jongeman was dat in het laatste kwart van de vorige eeuw hoogstens een voor de hand liggende bezigheid, passend voor iemand van zijn stand en in zijn positie. Het was de tijd dat de kunsthandels als paddestoelen uit de grond schoten, de kunstmarkt zich internationaal ontplooide, de kunstveilingen ontmoetingsplaatsen waren voor een bepaalde soort burgerij.
Een passende bezigheid was het misschien ook wel, bij de aanvang, toen de jonge Fritz Mayer munten spaarde. Zijn universitaire studiën te Gent, aangevat met het oog op een loopbaan in de diplomatie, konden niet verhinderen dat zijn muntverzameling tot een belangrijke numismatische collectie uitgroeide. Zijn kennis op dat gebied werd hoog aangeslagen in binnen- en buitenland, en in 1890 werd hij door de stad Antwerpen aangezocht om de stedelijke verzamelingen in het Steen te classificeren. Maar laten we nog even terugblikken naar de tijd daarvoor. Fritz Mayer studeerde slechts twee jaar aan de universiteit. Het overlijden van zijn vader, in 1879, zal wel een rol gespeeld hebben bij zijn beslissing zijn studies af te breken. Maar over zijn verdere plannen voor de toekomst weten we niets. Van 1879 tot 1890 leidt hij een teruggetrokken leven, waarover verder alleen bekend is dat hij in 1887 de naam voert van zijn vader én van zijn moeder, en dus Mayer van den Bergh heet, en dat hij het jaar daarna de titel van ridder mag voeren.
Eerst in 1891/1892 wordt de sluier gelicht over zijn bezigheden. Op twee veilingen verkoopt hij meer dan 300 kunstwerken van de meest uiteenlopende aard. Blijkbaar ontdoet hij zich plotseling van zijn aanzienlijk bezit, dat hij in de voorgaande jaren vergaard moet hebben, maar dat hem om een of andere reden niet meer zint. Niet dat de kunst en het verzamelen hem niet meer aantrokken, integendeel! Van nu af zou hij echter op een andere manier verzamelen, gebruik makend van een verbluffende kennis van de kunst en van de kunstmarkt, die hij van 1880 tot 1890 tot de zijne had gemaakt in de beste leerschool die er bestaat: de praktijk.
Vóór 1890 was Mayer van den Bergh gewoon één van de vele kunstverzamelaars van de jonge generatie, die toen op de voorgrond was getreden als een nieuw en beter type verzamelaar, waarvan het optreden samenviel met de snelle uitbreiding van de kunsthandel sinds 1870. Dit type liet zich leiden door het persoonlijk schoonheidsgevoel en door een onbevangen respect voor alles wat oud was.