Het verwondert ons dat de schilder voor zijn zorgvuldige portret van de stad zo'n merkwaardige loggia plaatste, die met zijn dwingend perspectief de blik van de hoofdzaak schijnt af te leiden. Dit bedenksel, dat alleen al om constructieve redenen nooit bestaan kan hebben, biedt onderdak aan de beschouwer van het schilderij.
Vooral Delftse kunstenaars waren het, die in hun schilderijen van interieurs bijvoorbeeld, perspectivische effecten gebruikten om een ruimte illusie te scheppen. Soms hadden dergelijke stukken, zoals misschien wel dit Gezicht op Delft, hun functie in een soort kijkdoos. Glurend door een kleine opening in de wand van de doos, kon de toenmalige toeschouwer als het ware vanuit zijn loggia, uitzien over zijn stad, die in de verte lag. Ook zonder dit optische hulpmiddel toont het schilderij de tegenwoordige kijker nog een blik op een andere wereld. Het is min of meer zoals wij, in een touringcar gezeten een excursie door een historisch landschap maken; iets tussen film en werkelijkheid.
Dit gevoel van onwezenlijkheid moet ook de mensen in de zeventiende eeuw bekropen hebben, wanneer ze de drukke fel levende stad verlieten om een wandeling buiten te maken en dan in de stilte van het land omzagen naar hun woonplaats. Vanuit de verte gezien was de drukte veranderd in rust, een zo volkomen rust dat het leek, of de tijd had stilgestaan. De stad lag nog precies eender als eeuwen geleden, in hetzelfde groene land onder dezelfde wolkenluchten.
Hoewel Delft in 1536 geheel was afgebrand en in 1645 zwaar beschadigd door het ontploffen van een kruitmagazijn, had dit geen blijvende wijziging in het stadssilhouet gebracht. Verschillen waren slechts te vinden in het allerbovenste topje van de Nieuwe Kerktoren en de fraaie wijzerplaten, die sinds 1605 de Oude Kerktoren sierden. Doch de vestingmuur met zijn waltorens en bastions was nog als eeuwen geleden en zou nog lang zo blijven. De bekende houten molens op de bastions dienstig voor brouwers en bakkers komen op een honderd jaar oude kaart al voor. Eerst in de achttiende eeuw zouden ze vervangen worden door de stenen walmolens, die een andere noot in het stadsbeeld brachten.
Daniël Vosmaer - Gezicht op Delft
Een enkele uitzondering daargelaten, bijv. Amsterdam, behoorde de niet groeiende stad in de zeventiende eeuw tot het normale beeld. Deze in omvang gelijk blijvende steden waren geenszins dood. Slechts heel enkele toonden afstervingsverschijnselen in de vorm van gaten, die in de bebouwing vielen.
Het gebruikelijke beeld echter was, dat de stad die zich aan de buitenkant niet wijzigde, zich inwendig geheel vernieuwde, doordat het aanzien van huizen en gebouwen steeds gemoderniseerd werd. Van de buitenkant zag men van dit alles niets; de steden lagen onbeweeglijk in hun onveranderlijke landelijke omgeving. Was het een wonder, dat de schilder een eigentijds bedenksel, meer tent dan gebouw, op de voorgrond plaatste om het contrast met het door niemand bedachte en mens en generaties te boven gaande stadssilhouet te versterken?
Daniël Vosmaer
Vosmaar woonde in Delft, omstreeks het midden van de zeventiende eeuw. Hij schilderde stadsgezichten, die soms gefantaseerd zijn.