Het in beeld gebrachte onderwerp draagt, zoals zovele altaarstukken uit die volop door religieuze conflicten beroerde tijd, een uitgesproken contrareformatorisch (katholiek hervormend) karakter: de verheerlijking van de H. Maagd als Moeder Gods door verschillende heiligen. Zoals bekend, kende de Mariale devotie, één der stenen des aanstoots voor de protestanten, een geweldige herleving in de landen die na de zestiende-eeuwse godsdienstige woelingen trouw waren gebleven aan Rome. In de katholieke Zuidelijke Nederlanden was zij zelfs één der meest markante uitingen van het hernieuwd godsdienstig leven.
Talloos waren de broederschappen die onder Maria's protectie stonden of die haar cultus hielpen verbreiden. Processies werden te harer ere ingericht. Overal werden kerken en kapellen aan haar gewijd. In de devotie van de kloosterorden nam de verering van Maria een zeer bijzondere plaats in.
Met nadruk heeft Rubens hier de H. Maagd en haar Zoon Jezus de gehele compositie laten domineren. Bovendien heeft hij de kerkvader Hiëronymus een niet mis te verstane rol toebedeeld. Met de ene hand steunt hij op zijn beroemde bijbelvertaling, de vermaarde Vulgaat, terwijl hij met de andere wijst in de richting van de twee hoofdpersonages, daarbij nadrukkelijk naar de toeschouwer kijkend. Wellicht wordt hier de vermanende rol opgeroepen van de wijze kerkleraar die in zijn eigen tijd, die eveneens door theologische twisten en daaruit voortvloeiende ketterijen in verband met de goddelijkheid van de personen der H. Drievuldigheid en het moederschap van Maria werd beroerd, een verdediger van de orthodoxie is gebleven. Het zinspelen op of beklemtonen van dergelijke parallellismen met een verwante religieuze problematiek uit het verleden is in de zeventiende-eeuwse schilderkunst overigens schering en inslag. Rubens' eigen werk wemelt ervan in overvloedige mate: verwijzen wij in dit verband slechts naar zijn voorstellingen van de Griekse kerkvaders Athanasius en Gregorius van Nazianze op de beroemde plafondschilderingen die zich eertijds bevonden in de Antwerpse Jezuïetenkerk. Rubens heeft zeer bewust deze heiligen uitgebeeld als overwinnaars van de Ariaanse ketterij in de vierde eeuw, en dat als voorafbeeldingen van de triomf van het katholicisme over het protestantisme. In het ene geval ziet men de H. Athanasius die de aartsketter Arius vertrapt, in het andere Gregorius van Nazianze die, iets meer verbloemd, triomfeert over de als demon voorgestelde ketterij.