De periode waarin Eugeen Laermans zijn 'Stakingsavond' schildert is er een van sociale beroeringen en industriële vooruitgang. De jonge Laermans ziet de randgemeenten van de hoofdstad stilaan bezit nemen van de boomgaarden en velden; fabrieksschoorstenen en werkmanswoningen beginnen het landschap te beheersen en dat is ook het geval voor de wijk van Sint-Jans-Molenbeek waar de schilder het levenslicht zag. Reeds geruime tijd deed die ontwikkeling zich gevoelen. De arbeiders worden zich meer en meer van hun rechten bewust en hun misnoegheid zal uitgroeien tot een algemene staking.
Het is begrijpelijk dat die nieuwe geestesgesteldheid haar stempel drukt op de hele samenleving en in het bijzonder op de artistieke en culturele activiteiten. Zo gebeurt het dat er op het gebied van de plastische kunsten een sterk verzet komt tegen het conformisme van de officiële kunst, tegen de mythologische en historische onderwerpen. De kunstenaars keren zich opnieuw naar de natuur en er ontstaat een belangrijke realistische stroming, waarvan Constantin Meunier één van de vertegenwoordigers is.
Eugeen Laermans laat zich echter door geen enkele mode of strekking volledig innemen. Hij blijft in zijn kunst meer zien dan een spel van de geest en een formule - voor hem is zij de bron van het gevoelsleven en wordt door het temperament beïnvloed. Aanvankelijk vindt hij de idee voor zijn werk in de letterkunde bij Zola, Eekhoud, Conscience, Verhaeren, Baudelaire, maar steeds omgewerkt en plastisch geïnterpreteerd, zodat ze volledig tot zijn eigen wereld gaan behoren.
Dit gebeurt ook met de sociale strekking in zijn werk. Alhoewel het te midden van de sociale emancipatie staat blijft het direct visueel en plastisch verbonden met zijn eigen geaardheid. Daarom wordt zijn realisme soms onderlijnd door een sarcastische karikatuur, terwijl het realisme van een Meunier veel dieper geïdealiseerd is.
De typen van Laermans zijn recht uit het leven genomen maar worden ritmisch geordend en in het decoratief landschap geplaatst. Door compositie en kleur bereikt hij een beeld dat het meest essentiële voorstelt en tenslotte buiten iedere ideologie staat.
Daarom ook vindt Laermans zijn plaats in die spirituele traditie die wij door onze nationale kunstevolutie heen blijven herkennen, zowel in de figuurbehandeling der Vlaamse primitieven als in de taferelen van Bruegel, de portretten van Rubens en het krachtig lijnenspel van het Vlaamse expressionisme.
De verschijning van de kunstenaar zelf beantwoordt aan het Vlaamse type: stevig gebouwd, het hoofd rechtop, een toonbeeld van kracht. Maar dit beeld verbergt een zwaar mensenleven dat stoïcijns werd gedragen.
Eugeen Laermans werd geboren op 22 oktober 1864 te Sint-Jans-Molenbeek dat toen reeds een industriële randgemeente van de hoofdstad was. Zijn ouders behoorden tot de burgerij. In 1875, op zijn elfde jaar werd hij tengevolge van een hersenvliesontsteking volledig doof. Die gedwongen stilte zou ertoe bijdragen dat in de jonge knaap een andere belangstellingsfeer groeide en een spontaan talent tot rijping kwam. Lezen en tekenen werden zijn hoofdbekommernis. Jules Verne boeide hem en bij Conscience en Eekhoud vond hij zijn voorliefde voor de landelijke taferelen terug.
In 1876 volgde hij de lessen aan de tekenschool van Molenbeek. In 1887, op 22 jarige leeftijd liet hij zich inschrijven als leerling van Portaels, in de Academie voor Schone Kunsten te Brussel. Sterk gehandicapt door zijn gebrek moest hij zich met geweld tussen zijn medeleerlingen handhaven en hierdoor groeide er in hem een wrok vooral gericht tegen het academisch onderwijs. Onder invloed van zijn vriend Thys legde hij zich vooral op de potloodtekening toe en stilaan werden zijn lijnen zuiver en hard. Hij zei zelf: 'ik zoek nieuwe gewaarwordingen'. Hij bezat een uitgebreide bibliotheek die hij voortdurend aanvulde en nam deel aan het artistieke leven van de hoofdstad.
In 1894 toonde hij te Brussel voor de eerste maal zijn doek 'Stakingsavond'. Van dan af zou hij regelmatig werken naar al de grote tentoonstellingen zenden. Hij was vertegenwoordigd op de wereldtentoonstelling te Brussel van 1897. Zijn succes begon stilaan toe te nemen en schrijvers en critici wijdden enthousiaste artikels aan zijn kunst. Gustave van Zype droeg in 1908 een monografie aan hem op. Maar dan viel er weer een schaduw over zijn geluk en onderging hij een oogoperatie. Zijn gezicht zou meer en meer verzwakken tot hij in 1924 volledig blind werd en zijn werk moest opgeven. Hij maakte dan de tragische opmerking: 'Ik ben Laermans niet meer, ik kan niets meer voortbrengen'.