Dit mooie beeldje stelt Maria-Magdalena voor: het werd vervaardigd in een Brussels atelier en dagtekent uit de laatste jaren van de 15e eeuw. De heilige draagt een tulband die door een band onder de kin wordt vastgehouden en het gelaat omlijst. Door die schikking wordt de aandacht gevestigd op het nauwkeurig gedetailleerd aangezicht. Een slip valt neer op de linker arm, terwijl twee lange vlechten neerhangen langs beide zijden van de borst.
Voor het jeugdige gelaat zijn het hoog bolle voorhoofd, de scherp getekende oogleden, de kleine neus en de fijne kin kenmerkend. Het kleed is aan de hals uitgesneden en nauwsluitend om de borst gemouleerd. De mantel die over de tengere schouders is geslagen, vormt een sierlijke plooi onder de rechter arm, wordt op de voorzijde gedrapeerd en opgehouden door de linker hand met de fijne lange vingers.
De heilige vrouw is bevallig en gracieus voorgesteld. De houding en de gebaren evenals de drapering zijn natuurlijk weergegeven.
Dit statische beeldje toont ons Maria-Magdalena ernstig en ingetogen weliswaar modisch gekleed maar ontdaan van alle verleidende praalzucht. De polychromie is jammer genoeg verwijderd.
Het enige attribuut dat toelaat het beeldje te identificeren met een van de heilige vrouwen die zich naar het graf van de Zaligmaker begaven om er het lichaam te balsemen en er door de engel ingelicht werden dat Christus verrezen was, is de zalfbus in de rechterhand.
Van de drie heilige vrouwen wordt alleen Maria-Magdalena afzonderlijk voorgesteld; de twee andere komen slechts voor in de Maagschap d.i. de stamboom van Sint Anna en in enkele passietaferelen. Magdalena was een boetelinge uit wie, volgens de Evangelisten Lucas en Marcus, Jezus zeven duivelen verdreef; zij was aanwezig bij de kruisiging, werd ingelicht over de verrijzenis en was een der eersten aan wie Christus verscheen. Ze wordt meestal vereenzelvigd (of verward) met Maria van Bethanië, een rijke vrouw die met haar broeder Lazarus en haar zuster Martha een kasteel bewoonde te Magdala aan de oever van het meer van Galilea.
Deze Maria-Magdalena balsemde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar lange haren ter gelegenheid van het eetmaal van Jezus bij de farizeeër Simon. Ze was aanwezig bij het bezoek van de Verlosser aan Lazarus en bij de opwekking van haar broeder. Ze komt voor in meerdere passietaferelen. Wanneer ze afzonderlijk wordt voorgesteld is zij ofwel een voorname dame met een zalfbus ofwel een boetelinge.
Hier wordt ze voorgesteld als een voorname dame: gracieus en elegant, maar zonder pretentie, ongekunsteld. Door de verlengde gestalte gehuld in de brede, zware mantel, door de manier om de zalfbus te dragen en doör het gebaar van de fijne, verzorgde linkerhand wordt dit sierlijke beeldje een edele, waardige verschijning. De gelaatstrekken wijzen op de ernst en de ingetogenheid waarmede Magdalena haar taak wil volbrengen. Het is alsof ze even haar tocht naar het graf heeft onderbroken om zich gemakkelijker te concentreren. De statische houding, de ongekunstelde drapering, de ingehouden gebaren beantwoorden aan de innerlijke beleving. Geen overdrijvingen noch in de vormgeving noch in de uitdrukking van de gevoelens. De kunstenaar had geen behoefte aan een verwrongen houding, aan heftige gebaren, aan een overdadig plooienspel, zoals dit meermalen voorkomt bij de voorstelling van Maria-Magdalena aan de voet van het kruis.