De uitbeelding van de natuur bekleedt in de geschiedenis van de Nederlandse schilderkunst een aanzienlijke plaats. Onze grote primitieven verrassen reeds door hun natuurgevoel en werkelijkheidszin, al zijn hun landschappen veeleer een fantastische samenstelling van de meest verscheiden motieven die de grootsheid van de schepping wil veraanschouwelijken. Deze taferelen vormen echter niet de eigenlijke inhoud van het schilderij. Zij dienen slechts als achtergrond voor een godsdienstige voorstelling of voor een portret, soms worden zij door een raampje waargenomen of van op een hooggelegen terras panoramisch overschouwd.
Joachim Patinir behoort tot een latere kunstenaarsgeneratie en is tevens een typisch vertegenwoordiger van een overgangsperiode. Verondersteld wordt dat hij naar Brugge kwam om er zijn opleiding te ontvangen en dat hij daarna een tijd in Italië verbleef. In 1515 werd hij als vrijmeester in het Sint-Lucasgilde te Antwerpen ingeschreven, waar Dürer hem in 1521 met een bezoek vereerde. In 1524 liet hij Johanna Noyts als weduwe na.
De landschappen van Joachim Patinir sluiten, wegens hun algemene opvatting bij die van zijn onmiddellijke voorgangers aan. Hij streeft er naar een deel van het heelal voor ogen te toveren en de toeschouwer door een indrukwekkend schouwspel te boeien en te verbazen. Om dat beeld met de blik te kunnen omvatten, is het uit een hoog gelegen standpunt gezien en voorgesteld, zodat er slechts een smalle strook voor lucht en wolken overblijft.
'Landschap met de Vlucht naar Egypte' is wellicht een vroeg, maar toch een van de mooiste werken van Joachim Patinir. Het is bovendien een merkwaardig voorbeeld van zijn kunst, al behoort het in menig opzicht nog tot de gotiek. De natuur wordt uitvoerig en nauwkeurig beschreven. Daarbij wordt getoond hoe de berggeit over de rotsen wipt, hoe de konijnen onder de bomen spelen en de zwanen op de vijver drijven. De weergave van de stof, zoals de rotsen b.v., is bijna wetenschappelijk uitgevoerd. De behandeling van het gebladerte getuigt daarentegen van een naïviteit die bewonderenswaardig is, wegens het geduld en de schildersvreugde waarmede de meester ieder blad met een licht-stipje reliëf geeft en bloeiend kruid laat opschieten waar de bodem het maar enigszins toelaat.
En toch is dit voortreffelijk werk door een geest van vernieuwing bezield. In tegenstelling met de z.g. primitieven is het religieuze onderwerp hier ondergeschikt aan het natuurtafereel en kan men gewagen van een secularisatie of verwereldlijking van de schilderkunstige thema's. Wij beweren niet dat Patinir op dat gebied een baanbreker geweest is, en toch heeft hij onbetwistbaar bijgedragen tot het zelfstandig worden van het landschap en derhalve tot de specialisatie in de Nederlandse schilderkunst.
Dit komt reeds tot uiting in het heerlijke schilderijtje van het Antwerps Museum waar de personages door Patinir zelf nogal conservatief geschilderd werden en, naar verhouding tot het landschap, zo onbeduidend zijn dat men er nauwelijks de figuren in herkent die een episode uit het leven van Jezus uitbeelden, te meer daar geen enkele van de heilige personen met een nimbus bedacht werd.