Op de gezichten van de personages zijn de stigmata van ontroering en lijden zeer menselijk voorgesteld, maar de voornaamheid waarmee de smart hier beleden wordt, wijst op een superieure levenshouding. De persoonlijkheid van de schilder treedt naar voren, zodra de kracht van zijn geest de waarneembare realiteit doorbreekt. Het kruishout rijst op tot aan de moerboog van het gewelf. Ondanks zijn deerniswekkende toestand is het slanke lichaam van Christus onwerkelijk schoon en zowel letterlijk als figuurlijk verheven boven wat deze wereld is: een verticale figuur, gelijklopend met de opgaande lijn van kolommen en scheibogen, een harmonisch akkoord tussen de inhoud van de voorstelling en de nadrukkelijke suggestie van een hogere werkelijkheid, die in de gotische architectuur haar meest volmaakte uitdrukking bereikte. Langs de twee groepen - Maria-Johannes aan de linkerkant en de twee knielende vrouwen aan de rechterkant van het kruis - wordt de blik geleid tot bij het altaar van het oksaal, waar het misoffer als herinnering aan Jezus' zoenoffer wordt opgedragen. Ook de figuur van de celebrerende priester is rechtstandig en schittert door het goudgeel, paars, rood en wit van kazuifel en koorkleed, die met realistische nauwkeurigheid zijn uitgetekend evenals het kostuum van de dienaar, die op de treden van het altaar knielt.
Volgens Huizinga was de kunst aan het Bourgondisch hof op 'louter praal en luister' afgestemd. Van die praal getuigen niet alleen de bijzonder voorname klederdracht van de personages onder het kruis, maar ook de aankleding van altaar en oksaal. Het houten retabel is rijk aan gesneden beelden, overdadig met verguldsel gepolychromeerd. Onder een pinakeltje boven het retabel is een madonnabeeld geplaatst tegen een achtergrond van kobaltblauw, dat met het verguldsel eromheen een rijke kleurencombinatie uitmaakt. Rechts zweeft een engel en ontrolt zich een banderol van goud, waarop een passus uit de H. Schrift wordt aangehaald. Verbeelding en werkelijkheid zijn bij Rogier van der Weyden zo hecht dooreen geweven, dat de indruk van waarachtigheid wel overheerst, maar dat de illusie op het heilig karakter van de voorstelling immer zichtbaar blijft.
In de merkwaardige voorstelling van de kerk is de scheiding tussen realiteit en verbeelding evenmin nauwkeurig te bepalen. Al is het perspectief niet helemaal correct, toch brengt de schilder binnen de begrenzing van steunen en gewelven een wijdse ruimte tot stand, waarin de figuren door de lichtwerking als het ware tot leven komen. Een diffuus licht dringt door de hoge ramen binnen en tovert verschillende schakeringen van grijs op de koude stenen. De schilder legt de nadruk op het functionele van de gotische constructie en op de sierlijkheid van de bouwelementen. De pijlers en kolommen, het fijne maaswerk van de ramen, het open triforium, waaronder zich de gaten bevinden, die tot het bevestigen van de steigerbalken bij de opbouw van de kerk dienden, dat alles is zeer zuiver en met grote nauwkeurigheid nagetekend. Ontdekt de toeschouwer op het schilderij ten slotte nog de stofnetten tussen de schalken van de bundelpijlers, dan is hij er praktisch van overtuigd dat deze kerk naar de natuur werd gekopieerd. Vanzelfsprekend heeft Rogier van der Weyden de Brabantse gotiek gekend en ook de in aanbouw zijnde Sinte-Goedele te Brussel, waar hij van 1434 tot aan zijn dood in 1464 als stadsschilder werkte. Toch heeft de kerk van het 'Sacramentsaltaar' slechts in de verbeelding van de kunstenaar bestaan! Het schip lijkt opvallend ijl en leeg en dat valt telkens op als de blik door de opgaande lijnen van de spitsbogen naar boven wordt geleid. Het is wonderlijk hoeveel figuren de schilder binnen deze ruimte bracht, zonder de rust en de stilte van het met licht doortrokken gebouw te storen. Er staan op het schilderij nog veel figuurtjes die op de reproduktie niet zo heel duidelijk te zien zijn, omdat de afmetingen van het twee meter hoge paneel sterk gereduceerd werden. Links in het koor kijkt een priester in het zangboek op de koorlessenaar, die met een prachtige geelkoperen adelaar is versierd. Rechts is een echtpaar te zien dat eerbiedig biddend stilstaat. In de dwarsbeuk leest een man in een handschrift dat vanwege zijn kostbaarheid door een traliewerk wordt beschermd. Nog nauwelijks zichtbaar zijn de twee kreupelen die, naar middeleeuwse gewoonte, bedelend bij de kerkingang post hebben gevat. Toch is het schilderij niet overladen, blijft het essentiële van het bijkomstige gescheiden en heeft de schilder groots gezien, toen hij zijn kruisiging vooraan in de kerk ten tonele bracht. De compositie wordt afgelijnd door de weergave van een denkbeeldige gouden lijst, die bovenaan in een spitsboog ombuigt en de schone lijn van de gewelven onderstreept. Daardoor bleven de bovenhoeken van het paneel uitgespaard. Van der Weyden heeft er twee wapenschilden in aangebracht: rechts dat van de stad Doornik, links dat van bisschop Jean Chevrot, die vermoedelijk tussen 1440 en 1444 het retabel voor zijn persoonlijke kapel bestelde.