Vier schuinstaande totems sieren de binnenplaats van het Mercator-Orteliushuis in Antwerpen, het hoofdkwartier van vormgever Frans Van Praet. Het zijn beschilderde kepers, haaks voorzien van een kolenschop: "simpelweg bedacht als zitjes", zegt hij. Een gesprek.
Op bezoek bij Frans Van Praet
In wezen bestaat een interieur uit eenvoudige oplossingen. Op een stoel kan je zitten, een kast dient als bergruimte en "tot zover is dat goed in orde", zegt Frans Van Praet.
Waar aanvankelijk de ambitie een mooi meubel te maken de ambacht beperkte zijsprongetjes toestond, leidden technische snufjes en de beheersing van nieuwe materialen de oplossingen vaak steeds verder weg van het doel. Frans Van Praet ziet zijn rol als vormgever in het begrenzen van die chaos.
"Zo heb ik eens een bad beweegbaar opgehangen aan kettingen met de vraag waarom zonodig fortuinen te spenderen aan een bad met al die straaltjes om te masseren. Ik leg er een tuinslang in zodat je kan spuiten op een plaat daarboven. Dat is de vrijheid die mensen nastreven. Een kind dat over het gazon onder een sproeier doorloopt voelt zich gelukkiger dan wanneer het 's avonds in bad moet." Het bad in kwestie valt onder wat Van Praet zijn filosofisch werk noemt. De vormgever acht het zijn plicht regelmatig eens aan de boom te schudden "niet omdat badcultuur op zich verkeerd is, en een mens mag zich uiteraard wassen, maar omdat men in de consumptiemaatschappij soms iets te ver gaat."
"De functionaliteit van een meubel is een evidentie", vindt Van Praet, "maar tegelijkertijd moet de vorm mensen net als kleuren en geuren het gevoel geven thuis te zijn." Meubels worden echter niet thuis maar industrieel gefabriceerd, even seriematig als auto's. De chip stelt het huidig machinepark in staat binnen de vijf minuten andere functies uit te voeren zodat ambachtelijk werk steeds zwaardere concurrentie verduurt van de industrie. "Als vormgever", vertelt Van Praet, "moet je bereid zijn daar al je aandacht op toe te spitsen. Ik vind het verkeerd vast te houden aan de theorie dat seriewerk gelijkstaat aan nivelleren, aan massaprodukt, aan kitsch en dus niet waardevol is." De vormgever wil de mogelijkheden van serieproduktie gebruiken en begeeft zich op een terrein waar verschillende belangen elkaar doorkruisen.
"De moeilijkheid is rekening te houden met andere mensen. Je moet weten wie het machinepark bedient, wie de produktie financiert en praten met de mensen die het produkt verkopen.
Dat spel is complex. Hoe hard moet je vasthouden aan eigen voorstudies? In welke mate mag je openstaan? Dat is de juiste kennis."
Zowel bij het ontwerpen van interieurs, "mijn veldwerk" zegt Van Praet, als van serieprodukten komt de mens op de eerste plaats: "Elk ontwerp moet worden in banen geleid. Dat kan alleen als je werkt volgens een schema, een maatvoering die je als controleur op zak hebt. Bepaalde verhoudingen hebben zich ontwikkeld met de mens en zijn logischer-wijze geënt op mensenmaat."
De 'Gulden Snede', waarvan zowel de oude Grieken als Corbusier zich bedienden, is daar een voorbeeld van. Maar Van Praet heeft zich daarnaast, op aanwijzing van Pieter De Bruyne, een aantal jaar bekwaamd in het hanteren van het Egyptisch canon: "Want de Egyptenaren waren de Grieken voor om een modulatie te ontwikkelen. Alles wat ze maakten, Plato heeft dat geschreven, was gebaseerd op een voorgeschreven maatvoering."
Vormgeving verandert. Frans Van Praet vat dat onder de term trendy en beschouwt het als een aspect van functie. "Decoratie heeft ook zijn functionaliteit. Met vier poten en een blad zijn niet alle behoeften omtrent een tafel vervuld. Wanneer iedereen een bepaalde stijl volgt, wordt dat trendy. Tot dat weer op zijn pootjes terecht komt, omdat iemand iets nieuw gaat ontwerpen. Zo krijgt de stijl een betekenis voor een bepaalde tijd. Zo komt bijvoorbeeld na de organische vormgeving het minimalisme aan bod."
"Soms moet je herbronnen", aldus Van Praet, "je losmaken van wat in de winkels en brochures wordt aangeboden."
Zo maakt Frans Van Praet zijn hommages: "Aanvankelijk uit bewondering, maar nu omdat het mij een invalshoek biedt die leidt tot oplossingen die een ander niet kan aanreiken. Dit denken verschilt totaal van iemand die louter een kast of een stoel ontwerpt.''
"Ik vind Ensor een fantastische kunstenaar", verklaart van Praet zijn mysterieuze Ensor-kast. "Ensor zette zich af tegen de maatschappij en de gevestigde waarden, relativeerde het leven met zijn maskers.
Op een gegeven moment vind ik in een cataloog één van de eerste schilderijen waarin hij maskers gebruikt. Daar zie ik een kast zoals de burgerij vroeger vaak in haar salons had staan. Dat type kast is tussen de jaren '20 en '40, nagemaakt in geperst materiaal." Van Praet tikt zo een kast op de kop en spuit ze in blauwgroene machinelak. De namaaksculptuur verdwijnt ogenschijnlijk in een blok van een kast. De vormgever verwerkt er spiegels in zodat toeschouwers zichzelf zien, en plaatst er een doodskop in. De kast wordt gedrapeerd met glitterstof en bovenaan voorzien van een neonlicht. "Daardoor creëer je een sfeer die alles zegt wat Ensor heeft verteld in dat schilderij", verduidelijkt Van Praet. "Zo komt er ook wat relativerende humor in dit enge design-landschap".
De hommages leveren boeiende meubelen en vragen een eigen aanpak, zoals de hommage aan de dichter Emile Verhaeren. Met als grondvorm een tand, ontleend aan de Mudéjar-stijl (verwijzend naar Verhaerens vriendschap met Regoyos en het boek Espana Negra), ontwerpt Van Praet een kast in notehout en Waals marmer. Verhaerens liefde voor de Schelde met op de dijken notebomen, en zijn verblijf met Martha in Wallonië bepalen de materiaalkeuze. De poten zijn geïnspireerd op de benen van Malevitsj' 'sterke man', getekend als decor voor een toneelstuk. Verhaerens sociale bewogenheid wendden zijn blik naar het Russisch theater. "Men kan dat een postmodern meubel noemen", aldus Van Praet, "maar geen haar op mijn hoofd heeft dat bedoeld, het resultaat ondersteund de eigenheid van de onderwerpen".
De combinatie van serieprodukten, interieurs en filosofisch werk, het één kan niet zonder het ander bij Van Praet, resulteert in uitgepuurde meubels. "Ik ben zeker dat men later zal vaststellen dat ik soms bepaald niet trendy was, wel zeer eigenzinnig dus met een streven naar eigenheid. Als ontwerper weet ik dat sommige zaken blijven.
Het kristallen Sevilla zitje en de Sevilla bank hebben een gezicht. Ik heb een paar meubelen ontworpen, zoals mijn ei-tafel, die uit deze tijd niet weggeraken. De vraag of het waardevol is voor deze tijd, stel ik mij niet. dit is het recht van de gebruiker. Wat ik tracht, is iets te doen in deze tijd."