Dat opent met een overzicht van de 37 schilderijen die aan Johannes Vermeer zijn toegeschreven. De werken zijn afgebeeld op tien procent van hun ware grootte. Het illustreert Vermeers ontwikkeling van grote historiestukken die dateren van kort na 1635, via de overgang naar kleinere voorstellingen van alledaagse scènes, tot de latere allegorieën, met weer een groter formaat.
In het eerste hoofdstuk ontrafelt Pieter Roelofs het mysterie dat Vermeer altijd is geweest omdat er geen persoonlijke geschriften van de Delftse meester te vinden zijn. Aan de hand van andere zeventiende-eeuwse bronnen bespreekt Roelofs het leven van Vermeer, volgt de chronologische ontwikkeling van zijn oeuvre en kijkt naar zijn groeiende faam als kunstenaar door de eeuwen heen. Dan leidt Roelofs ons rond in het huis van Vermeer aan de Delftse Oude Langendijk, zoals het was ten tijde van het overlijden van de kunstenaar in 1675. De gids is de boedelinventaris die een notarisklerk opgesteld heeft. Vermeer liet zijn weduwe achter met tien inwonende kinderen en een berg schulden. Een faillissement dreigde en op vraag van de schuldeisers maakte de klerk een lijst van de volledige inboedel. Hij doorliep het hele huis, van ‘Int voorhuijs’ tot ‘Boven opde solder’. Dit hoofdstuk is mooi geïllustreerd met details uit schilderijen van Vermeer.
Dan neemt Gregor J.M. Weber de pen over om Vermeers picturale wereld uit de doeken te doen. Weber ontleedt haarfijn hoe de illusionistische beeldwereld van Vermeer ontstaat uit een samenspel van verschillende nauwkeurig op elkaar afgestemde componenten: de verstilling van zijn figuren, de perfecte beheersing van het perspectief en de nauwkeurige observatie van optische effecten, zoals scherpte en onscherpte in de voorstelling. Niet alleen beheerste Vermeer al deze aspecten tot in de perfectie, hij had eveneens een groot gevoel voor compositie. Ook dit deel is schitterend tot in de kleinste details geïllustreerd.