Dit is een tentoonstelling waarvan het interessegebied heel gemakkelijk af te bakenen valt: schilders aan het Belgische front. Belgische soldaten dus, maar ook Fransen en Britten en - in dezelfde modder ploeterend, maar anders georiënteerd - de Duitsers.
Het is minder gemakkelijk om dit eenvoudige gegeven met een aantrekkelijke titel te bedenken. Het werd dus 'Het Front in Kleur'. De titel klinkt dan wel commercieel, maar ik heb het er moeilijk mee. Hetgeen getoond wordt, is geen verbloeming van de realiteit, een verheerlijking of een verdoezelen van de frisse, vrolijke oorlog. Het radiospotje waarmee de tentoonstelling op de VRT wordt aangeprezen, laat de kloof tussen de vreselijke realiteit en een kleurrijk gebeuren nog duidelijker aanvoelen (de stem van een oud-strijder prevelt 'vuil - modder - ratten - overal bloed - doodgeschoten - vier jaar lang', eventueel in een andere volgorde). Terecht hebben de organisatoren gekozen voor het thema van de Eerste Wereldoorlog uitgebeeld door degenen die hem hebben uitgevochten. Het is inderdaad een kunstproductie die grotendeels aan de aandacht ontsnapt, enkel overvloedig maar weinig zichtbaar aanwezig in militaire verzamelingen en musea.
Deels ligt die miskenning aan de thematiek, die rechtstreeks uit de oorlogssituatie voortvloeit. Wat schilder je als soldaat in de onzekerheid van die eindeloze oorlog? Jezelf, een ander soldaat, een officier, tot puin geschoten huizen of kerken, soms al eens een tafereeltje dat aan de vredestijd herinnert, maar het zijn de doffe uniformen die de toon aangeven. Eén enkel werkje van Médard Maertens stelt enkele zonnebloemen voor. Maar sporen van heldere vitaliteit zijn ver te zoeken. Het gebruikte materiaal wijst ook op miserabele omstandigheden: karton, houten plankjes en jute in plaats van het haast onvindbare doek.
De opstelling van de tentoonstelling speelt op die soberheid in. De ruimten zijn door schemerige doorgangen verbonden, waarin de oorlogsrealiteit op een documentaire wijze wordt voorgesteld.
De sfeer wordt auditief ondersteund door frontgeluiden, of ten minste door een dof gekreun dat een wegdromen van de oorlogssfeer niet mogelijk maakt. Zo moet het toen dus geklonken hebben. Door de beperking van het thema tot kunst die werkelijk aan het front gemaakt werd, ontbreken natuurlijk de meeste grote namen. Rik Wouters en Constant Permeke waren wegens verwonding al vroeg afgevallen. Anderen leefden jarenlang in krijgsgevangenschap. Geen wonder dus dat heel wat werken enkel een documentaire waarde hebben. Toch slaagde een aantal kunstenaars er in om een erg persoonlijke invalshoek te behouden. Anne-Pierre De Kat blijft ondanks alles een rasechte fauvist. Achiel Van Sassenbrouck verzaakt nooit aan heldere kleuren en dat valt des te meer op.
Jos Verdegem is een begenadigd beginner. Het werk van Médard Maertens en Marthe Guillain licht op door de wederzijdse liefde tussen de soldaat en de verpleegster. En dan heb je nog de buitenlanders die totaal andere accenten leggen: de documentaire haarscherpe stijl van Charles Foqueray bij de Fransen, de haast surrealistische werken van de Britten, waaronder vooral Paul Nash met zijn 'Ypres salient at night' en Sir William Orpen met een heel bizarre confrontatie tussen de oprukkende Tom mies en herbergbezoeksters. De Duitsers zien de oorlog nog niet door een expressionistische bril. Dat gebeurt pas later, wanneer de absurditeit van het conflict pas goed tot hen doordringt.
Conclusie: ja, de oorlog is een doffe bedoening en neen, geen enkele kunstenaar heeft zich tijdens de oorlogsjaren aan of achter het front gelukkig gevoeld. Het was duidelijk een 'primum vivere'. Maar toch krijg je ontroerende getuigenissen voor ogen van het diepgewortelde plichtsbesef van de kunstenaar. De geboden kans om de realiteit in haar meest ongewone gedaante vast te leggen, wil hij niet laten gaan.
De vraag mag gesteld worden of de optie om enkel werk te tonen dat tijdens de oorlogsjaren aan het front ontstond, de juiste was. Of er niet een afdeling expressionisme had moeten voorzien worden, met uiteraard de meesterwerken van Otto Dix, George Grosz of Frans Masereel. Het zou het gegeven alvast populairder gemaakt hebben, maar fataal zouden de 'authentieke' oorlogswerken in een minderwaardigheidspositie gestaan hebben.
En dat is al ruim tachtig jaar hun droeve lot.